In de vijftiger-jaren van de vorige eeuw kuierden de wilde varkens (en edelherten) niet alleen binnen de grote “varkensbaan” rond de “Carolinahoeve”. De dieren verbleven, het liefst ‘s-nachts, tevens in de “vrije wildbaan” nabij en op de landbouwgronden van o.a.
de Zijpenberg, Beekhuizen en het Kamerdal.
(Deze enclaves maken ook nu nog deel uit van het Nationaal Park Veluwezoom,eigendom van Natuurmonumenten.) Dit natuurlijk tot grote ergenis van de boeren Ruijs, Roelofsen, Middelkoop en anderen.
De boeren Zweers en Braakman hadden meestal geen last van wroetende zwijnen en laveiend roodwild omdat om de boerderijen Heerikhuizen en het Klaphek een 2 meter hoog raster stond. Tijdens en net na de 2e wereldoorlog was daar zelfs al een elektrisch raster! De stroom werd vanaf de boswachterswoning op Beekhuizen aangeleverd. Dat gebeurde via hoge houten palen met stroomdraden die bevestigd waren met, de toen gebruikelijke, porseleinen isolatoren (potjes). Dat gaf dikwijls storingen, vooral in een bosgebied, maar dit terzijde.
Van wildschadevergoeding had men in die tijd nauwelijks gehoord, laat staan dat grondeigenaren de boeren tegemoet kwamen. Dus het laat zich raden dat de toenmalige jachtopzichter Gijs van Veldhuizen en boswachter Teunissen (vader Ben voor ingewijden) en soms ik zelf, gedurende het groeiseizoen er ‘s nachts op uit gingen om zowel rood – als zwartwild van de landerijen te verjagen. Meestal ging dat door het afschieten van enkele hagelpatronen in de lucht, maar zo nu en dan streek er wat “randhagel” langs de ruggen en konten van het edele wild.
Dan bleven die onverlaten enige nachten weg….
Maar op den duur was het niet vol te houden om vaak ‘s nachts te werken. Overdag moesten de brave opzichters immers weer volop aan de bak met hun reguliere werkzaamheden.
In die jaren experimenteerde het ITBON (Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur), de voorloper van het RIN (Rijksinstituut voor Natuurbeheer), met uitwerpselen van grote roofdieren, zoals leeuwen en tijgers. Het was de bedoeling de grote grazers te laten schrikken van het “aroma”. En dat hielp, maar helaas maar tijdelijk. Het was iedere week weer een hele heisa om de zakjes met deze odeur te bezorgen en dan ook nog rond al die landerijen aan de boomtakken te hangen. En in regenperioden was de lucht er snel af…..
De eerste medewerker van het ITBON die belast werd met het transport van al die kak was, als ik mij goed herinner, ene Pieters. Na een tijdje begon zijn (dienst)wagen te ruiken alsof hij zo van de Afrikaanse savannen kwam.
Door overleg tussen al die groenjassen (er bestonden nog geen langdurige vergaderingen) kwam men op het idee om er eens een “knalapparaat” aan te wagen. Dat apparaat zag er ongeveer zo uit als het ding op onderstaande foto, behalve dan dat die van ons op carbid werkte.
Men had er een tijdklok op aangebracht en een reservoir voor water en natuurlijk het carbid.
(Vroeger piesten kwajongens wel eens op het carbid om het gas op te wekken)
Omdat Minnen, de jachtschut uit de Imbos, ook zo nu en dan hielp met het verjagen van het wild moest het apparaat het werk van 2 of 3 man overnemen.
Het leek de heren verstandig om het ding eerst dicht bij huis uit te proberen. Naast de werkschuur bij het huis van vader Ben was een goede testlocatie. Op “Beekhuizen”, langs de boorden van de Beekhuizense beek was de akoestiek van een bijzonder hoog niveau.
In die tijd woonde in het huis tegenover ons een ouder echtpaar, de heer en mevrouw Mulder. Mulder had een goede baan in Arnhem en reed in zijn vrije tijd paard. Als gevolg van een ongeluk met een hit (hij kwam met een been tussen paard en boom) liep hij mank. Ik zie hem nog zo voor me, net als toen ik nog een jongen van een jaar of 12 was. Hij hield van goed eten en een glaasje op z’n tijd, dus zijn gewicht was in de loop der jaren ietwat toegenomen. Als hij te voet was kwam hij hinkend, stomend en blazend langs ons huis. Dat vond ik een komisch gezicht. Maar het meest opvallende aan onze buurman was zijn grote nieuwsgierigheid.Verder hield hij ontzettend van wild konijn. Het laat zich dan ook raden dat hij van vader Ben nogal eens een “knientje” kreeg. Een schot in de verte…. en buurman stond op de stoep.
Op een zaterdagmiddag sloegen Gijs, vader Ben, Pieters en ik aan het experimenteren met het knalapparaat. De vraag was niet alleen of het wild zou schrikken, maar meer nog hoe stel je zo’n ding af en met wat voor tussenpozen? Er werd besloten om te beginnen met om het kwartier. Er kwam van dat loeder niet alleen een geweldige knal af, maar ook een prachtige steekvlam.
Na een aantal proefschoten arriveerde, al hippend, onze buurman die er het zijne van wilde weten. Er was, op dat moment, een klein kwartiertje verstreken sinds de laatste knal.
Het volgende gesprek ontspon zich:
Buurman : “Ben, wat zijn jullie aan het doen met dat ding”?
Vader Ben : “Buurman, bekiek ‘m maar eens goed met jouw technische knobbel”.
Mulder boog voorover en 2 tellen later had ie z’n wenkbrauwen eraf ! Ik vergat nog te vertellen dat hij al wat aan de dove kant was, dus daar kwam tijdelijk nog een ietwat dovigheid bij ….
Om terug te komen op het functioneren van het roemrijke apparaat: In eerste instantie werkte het goed. Het werd gebruikt op het bouwland nabij de Zijpenberg, maar na een kleine week hadden de varkens, ondanks de knallen,het ding al omgewoeld op de aardappelakker!
Men was in die jaren erg inventief wanneer het op het verstoren van vraatzuchtig grofwild aan kwam. Een andere oplossing was het zogenaamde “struikeldraad”. Er werden, op kniehoogte, kriskras over de (aardappel)akker draden gespannen.
Wanneer dan, in het donker, de varkens en herten omzichtig het terrein betraden, om aan de dis te beginnen, werden ze ruw verstoord door lawaai makende opzichters, soms zelfs met schoten in de lucht. Dit leidde uiteraard tot paniek onder de dieren, die struikelend vluchtten. Ze bleven dan een tijd weg.
Het lijkt, vandaag de dag, een onvriendelijke manier van “wildbenadering”, maar men moet zich realiseren dat in die jaren de boeren bijna “vogelvrij” waren als het op schadevergoeding aankwam! En Marianne Thieme was nog in de maak.
Een wat diervriendelijker methode was het volhangen van diezelfde draden met vlaggetjes in de meest exotische kleuren.
Dit gebeurde in de veronderstelling dat de grazers er ook ‘s nachts van onder de indruk zouden raken, vooral als het waaide. Helaas hielp ook deze methode maar een kleine week, dan was er weer gewenning.
Een leuke, maar waargebeurde, anekdote tot slot:
Een bus vol toeristen stopte op de “Lappendeken”. Dit is ook nu nog een flinke landbouwenclave nabij de Steeg. De mensen stapten uit, want juist op dat tijdstip waren jachtopzichter van Veldhuizen en een collega bezig gekleurde lappen aan struikeldraden te bevestigen. Zoals een gemiddelde toerist(e) uit het westen van het land beaamt, hoort bij zoiets een nieuwsgierige vraag.
Die luidde: “Boswachter, wat bent u aan het doen met al die vlaggen?” Het antwoord kwam direct : “Nu, ziet u, de boer van dit land is binnenkort 25 jaar getrouwd en daarom versieren we, naast het huis, ook het land voor hem. Dat was nieuws en het duo werd prompt met “vlag en wimpel” op de foto gezet. Één toerist mompelde zelfs: “Een leuk stukje voor ons weekblaadje”………