Een herinnering aan Kerst…
Er zijn herinneringen die zomaar weer in je wakker worden, door een verhaal dat je leest of hoort. Ze brengen de geur en een sfeer die je zo vertrouwd waren, ook zonder dat je ze precies thuis kan brengen, weer tot leven. Herinneringen die stukje bij beetje dan weer bovenkomen….. als je ouder wordt. Eén van die verhalen ging over een wonderlijk sparrenboompje in het winterse bos:
Eens, lang geleden toen de dagen nog in een zware droom lagen en de nachten soms een eeuwigheid leken, kwam de man met het ijzige gezicht geheel onverwacht door het bos en over de heide en wierp een wit laken over het land. De bomen doken ineen bij honderden tegelijk, net als kuikens onder de hen plegen te doen. De man bekommerde er zich niet om, nog wilder en onverschrokkener blies hij zijn ijzige adem voor zich uit zodat de laatste zomerheerlijkheid snel verzonken was. Het bos vergat zijn vrienden en liet z’n hoofd en armen zakken onder het zware zijden kleed.
Het kleine boompje
Midden in deze winterse eenzaamheid stond een sparrenboompje, een klein ding van ongeveer zeven à acht jaar oud. Het beefde en sidderde onder de zware last. De grote bomen zagen met enige verachting op hem neer, want hij was van elders hier naartoe gekomen en bezat geen recht volgens hen.
Schuchter stond het boompje daar met zijn blik op de hemel gericht. Als je eens even een kijkje kon nemen in deze eindeloze wildernis, dan zou je vol verwondering zijn over deze schoonheid. Wat ziet alles er nu anders uit. De montere vinken met hun bloedrode borsten en schelmengezichten roepen niet meer; het lijkt wel of ze van de aardbodem verdwenen zijn. Alleen ergens boven in een boom zingt een koolmees zijn lied, maar het klinkt niet echt vrolijk. Een reegeit treedt uit de dekking, haar lijf beeft en langzaam komt ze onder de bomen vandaan en zekert om te zien of er onraad is.
Iets wonderlijks
Als de avond valt, steekt de hemel zijn gouden kaarsen aan, en hoe meer er in zijn grote zaal ontvlammen, des te meer vallen er ook naar beneden op de bevroren aarde waar ze sissend uitgaan. Alleen aan het kleine boompje blijven ze hangen en het lijkt wel of er een stem zegt: “Daar, neem toch klein ding de gave van uw Vader! Je mag ze allemaal hebben, voor je liefde en bescheidenheid!”
O wat ontbrandde het zieltje van dat kleine boompje. Het zong en jubelde in zijn twijgen. De mensen werden als het ware door een stille kracht uit hun huizen gelokt.
De Spoekenkieker
Als eerste kwam een boer, een grote, gespierde man. Een beetje knorrig type, zijn muts had hij diep over z’n voorhoofd getrokken en de kraag van zijn jas omhoog gezet. Zijn handen had hij diep in de zakken van zijn oude loden jas gestoken. Toen hij het kleine boompje ontdekte dat daar stond te schitteren, stond hij een ogenblik stil en veegde de rijp van zijn ogen, en keek nog eens goed. Droomde hij of was dit werkelijkheid? “Dit kan niet waar zijn, daar heeft die Spoekenkieker van een kerel mij helemaal gek gemaakt zeker,” lachte hij in zichzelf en wandelde verder. Het boompje hoorde deze woorden gelaten aan, haalde z’n schouders op en keek verdrietig de zich verwijderende wandelaar na door het besneeuwde bos.
Een fietser
Niet lang daarna knarste het opnieuw in de sneeuw. Een fietser probeerde zich een weg te banen door de bevroren sneeuw. Ook hij werd plotseling getroffen door de prachtige lichtschijn van het schitterende boompje. Hij stapte van zijn fiets en liep een paar stappen dichterbij, mompelde een paar lelijke woorden, draaide zich om en fietste hoofdschuddend weg. “Och armzalig mensenkind”, zuchte het boompje en keek de man droevig na, “is er dan niemand onder de mensen die ik blij kan maken?”
Het verliefde stel
Intussen begon het overal te knisteren en te kraken. Een siddering ging door de bomen van het bos. Onwillig schudden de bomen hun hoofden. Plotseling verscheen er een enorme lichtstraal zoals van de zon, maar koud en bijtend als de sneeuw. “Zie daar, een nieuwe dag”, stamelde het boompje en keek verwachtingsvol over het besneeuwde bospad. Wat was er gebeurd? Midden in het besneeuwde bos stond plotseling een grote glanzende auto stil. Een voorname en fijn geklede jongedame stapte eruit, daarachter volgde een aardige en bescheiden man. Het grote licht van de koplampen werd uitgedaan en alles was weer net zo donker als voorheen. Alleen… het boompje schitterde daar op het bospad en straalde zijn wonderlijke licht nog mooier dan daarvoor.
Het echtpaar liep wat dichter naar het boompje. Duidelijk hoorde het boompje het fluisteren van het verliefde stel. Lang keken ze naar het wonderlijke boompje en omhelsden elkaar innig.
Ondertussen werden de vlammen groter en de kaarsjes in het boompje kleiner. Zorgelijk keek het naar de kaarsjes die steeds kleiner werden en fluisterde: “O, Vader, laat ze nog een klein poosje branden en gun mij deze vreugde!” Een tijdlang, het leek wel een eeuwigheid, stonden ze met z’n drieën in gedachten verzonken en zwijgend bij elkaar. De lichtjes dansten in de takjes van het boompje, een geklingel van fijne klokjes weerklonk door het winterse bos.
Te laat
Net zo plotseling als de beide mensen gekomen waren, stapten ze weer in de auto en reden weg, en alles was weer zoals voorheen. “Ach”, zuchtte het boompje, “wat voor een kortstondig iets is vreugde, en hoe keihard daar tegenover verdriet en kou!”
Op dat moment sprong een kerel uit het struikgewas op het bospad en rende naar het boompje. Het leek wel of hij op deze gelegenheid had gewacht, zijn hart klopte in zijn keel en zijn ogen dronken met veel begeerte het laatste schijnsel van de kaarsen in.
“Te laat”, weeklaagde het boompje en keek vol medelijden naar de afgedragen kleren van de man. “Te laat, U had mij daarstraks moeten zien in volle glorie!”
De kerel gaf geen antwoord, helemaal dronken van het sprookjesachtige gebeuren luisterde hij naar de geheimnisvolle stemmen die zijn ziel beroerden. Zijn hart zong mee en hij keek naar het spel der lichtjes en het flikkeren van de zilveren sneeuwkristallen. “Je had mij eigenlijk in volle pracht en glorie moeten zien!” zuchtte het boompje nogmaals.
De eenzame man beefde tot in het diepst van zijn ziel, zag de herinnering op zich toekomen en als een moeder met goede bedoelingen naar hem wenken. Hij vergat zijn armoede en nood die hij tot hier meegedragen had en jubelde met gesloten ogen: “Genoeg, meer dan genoeg voor een ontheemde kerel als ik! Heb dank, lieve ziel, heb dank!”
Plotseling vernam hij gezang, het kwam van ver en was nauwelijks te horen, een lied uit zijn kindertijd. Toen hij zijn ogen opendeed en om zich heen keek, stond hij alleen in de donkere eenzaamheid. Pikzwart en zwijgend lag het bos voor hem. Wie had hem geroepen? Was het maar een droom geweest? Hij lachte een beetje zielig, trok zijn rugzak recht en wandelde het bospad af. Vol van innerlijke vreugde door hetgeen hij had beleefd. Een belevenis die hij nooit meer zou vergeten!
Tenslotte…
Het zijn heel vaak juist de kleine dingen die je blij kunnen maken. Dat bewijst de laatste persoon in het verhaal. “Genoeg, meer dan genoeg”, riep hij, maar wanneer is het voor ons genoeg? Is juist de Kerst niet een mooie gelegenheid om ons eens te bezinnen? Eens zomaar iemand blij te maken die het helemaal niet verwacht? Het prachtige Kerstlied “Vrede op aarde” hoor je momenteel overal, maar vrede… bereik je nooit en te nimmer door oorlog te voeren, maar… door respect en begrip voor elkaar.