Je hebt voor en tegenstanders van de jacht, de jagers zijn er vóór, de hazen en konijnen zijn er tegen, op een paar beunhazen na maar die kan het niks schelen, die blijven toch altijd buiten schot!
Erg belangrijk zijn de drijvers, dat zijn mensen die door de jagers het bos in worden gestuurd. ’s Avonds als de jacht afgelopen is, wordt eerst het wild geteld en dan de drijvers, want ieder schot is lang geen haas!
Aangeschoten wild komt niet voor, aangeschoten jagers wel, die hebben teveel aangelegd.
Het geweer van een jager is of enkelloops of dubbelloops; de jachthond is enkel loops als de tijd er rijp voor is.
Een voornaam ding is het veertje op de hoed van de jager, daaraan kan hij zien uit welke hoek de wind waait, de zogenaamde windveer.
Een jager met één oog kan rustig schieten, want hij moet toch altijd één oog dichtknijpen. Een jager met twee slechte ogen mag ze ook allebei dichtknijpen.
Er zijn een paar mensen die het verschil niet weten tussen een kleiduif en een houtduif. Dit is gemakkelijk, een kleiduif is van klei en een houtduif is van hout.
Jagers die met een hond jagen, lopen met een fluitje, jagers zonder hond ook. Andere muziekinstrumenten bij de jacht zijn: o.a. een jachthoorn en van de kant van de hazen een fluitefluit en een trommel.
Bij de eendenjacht gebruikt men een lokeend; dat is een eend die zijn hele familie laat overkomen om ze d’r bij te lappen.
Als een jager zichzelf eerder ruikt dan het wild, dat is mogelijk, maar dan staat de wind verkeerd.
Kenmerk van een haas is, dat hij springt. Van een konijn, dat hij huppelt en van het meeste wat er in een bontjas rondloopt, dat het tippelt.
Tot besluit het zogenaamde dienderjagen:
Dat heeft niets met jagen, wat niet wil zeggen, dat jagers niet kunnen dienderjagen!