Veluwse zandboerderijtjes in de 19e eeuw

Buurtschap Maanen in Ede (Maanderbuurt)..

Het voorrecht van een hoge leeftijd biedt de mogelijkheid een terugblik te werpen op een lange periode met al zijn ups en downs. Ik werd geboren in de nadagen van het buurtschap Maanen, dat in 1911 officieel ophield te bestaan. Ondanks dat bleef ons adres ‘Maanen 5’. Pas later veranderde dat in Diedenweg 23, Ede-Zuid.

Op deze weg stonden toen nog drie kleine, oude boerderijtjes die gedoemd waren te verdwijnen. In 1930 verdween ook dat van ons. De boerderij , het bakhuis en schuren werden vervangen door een nieuwe, moderne burgerwoning. Die was wel omgeven door betrekkelijk veel grond en opstallen die ooit bij de boerderij hoorden.

Veluws boerenerfje bij Elspeet - Foto: ©Jac.Gazenbeek

Veluws boerenerfje bij Elspeet – Foto: ©Jac.Gazenbeek

HannekemaaierOude houtsnede

Hannekemaaier
Oude houtsnede

Van Mehnen (Obersachsen) naar Maanen

Ik ben de achterkleinzoon van een ‘Hannekemaaier’ .
Opmerkelijk is dat mijn over-grootvader, die zich in Maanen vestigde, afkomstig was uit Mehnen. Mehnen betekent hetzelfde als Maanen: een gebied dat tussen een hoger gelegen bosgebied en lager gelegen veengronden ligt.

Het leven van een keuterboertje.

Veel huidige faciliteiten, zoals waterleiding, gas, elektra en riolering waren indertijd in Maanen nog onbekend. Water kwam uit een waterput of werd met een zgn. Norton-pomp opgepompt. Om het vee te drinken te geven moest er dus veel worden gesjouwd.
De was werd gedaan in een wastobbe en gedroogd aan de waslijn of op een droogveldje.
Gekookt werd er op het fornuis. Dus er was steeds aanmaakhout nodig. Ook gebruikten we eierkolen en cokes.
Verlichting kwam van een petroleumlamp. Petroleum werd ook gebruikt in het peterolie-stel waarop ook gekookt werd.
Het toilet, de poepdoos, bevond zich tussen de geut (wasplaats, o.a. voor melkbussen) en de keuken. Het had een afvoer naar de beerput. Die beerput moest regelmatig geleegd worden.
Een paar maal per de week werd er gekarnd (in de karnton) waarbij boter uit de melk werd verkregen. Het residu, de karnemelk, was in voorkomende gevallen bestemd voor een pasgeboren kalfje.

Een slijpsteen zonder waterbak, bij deze had je een slijpkruik met water nodig - Foto: ©Louis Fraanje

Een slijpsteen zonder waterbak, bij deze had je een slijpkruik met water nodig – Foto: ©Louis Fraanje

Slijpsteen

Buiten, bijvoorbeeld in de boomgaard, bevond zich een slijpsteen waarvan de onderkant door een waterbak liep. Op die steen werden allerhande stukken gereedschap, zoals bijl en hiep (hak- of kapmes), aangescherpt. De slijpsteen moest door twee personen bediend worden: één om de steen te laten draaien terwijl de ander het slijpwerk verrichtte. De zicht en zeis werden gescherpt door op een in de grond gestoken mini-aambeeld met een speciale hamer op de snijzijde ervan te kloppen.

In die tijd hadden de meeste (keuter)boertjes een gemengd bedrijf. Zo’n bedrijf bestond uit één paard, enkele koeien, een paar varkens, een toompje kippen en soms enkele schapen (in plaats van koeien).  Er was enig bouw- en weiland, enkele vruchtbomen en een flinke moestuin. Al het snoeihout en haagknipsel ging op een grote hoop. Dat werd o.a gebruikt voor het paasvuur. Het totale bedrijf besloeg slechts een beperkt aantal bunders land. Soms werd er nog enige weide- of bouwgrond bijgepacht.

De werk- en woonsfeer bij deze bedrijven

Mede door de grote mate van gelijkvormigheid van deze bedrijven, tegenwoordig is dat anders, heerste er een sterke mate van harmonie. Dat kwam ook doordat de boerenbedrijven doorgaans overgingen van vader op zoon. Het feit dat een aantal namen van eigenaren er veelvuldig voorkwam getuigt ervan, dat men erg honkvast was. Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen, dat deze zandgrondboeren één grote familie van kinderrijke gezinnen vormden. De onderlinge samenwerking, met name de hulp aan buren als die in de problemen zaten, was ongekend. Het gezamenlijk werken met ‘zaaien en oogsten’ was normaal. Ook was de gezamenlijke aanschaf van min of meer kostbaar bedrijfsmateriaal geen uitzondering. Ik herinner me nog altijd dat in onze contreien iedereen de vroedvrouw kende, terwijl velen de naam van de burgermeester niet wisten.

Boer of geen boer ?

Om, in die eerste decennia van de 19e eeuw, het hoofd boven water te houden moest er hard worden gewerkt. enkaLukte dat niet, dan was er de dreiging van een baan op de ENKA, die in 1922 als industrie-complex, oostelijk in het oude buurtschap Maanen, werd gebouwd. Daar moesten de bewoners echter niets van hebben, want de ENKA was goed genoeg voor de vele werklozen van elders.
Mijn vader trad vanwege al die onzekerheden, na het vervullen van zijn dienstplicht, in dienst van de Nederlandse Spoorwegen, terwijl het vee op de voormalige boerderij werd teruggebracht tot een paar biggen en kippen. Het uitgebreide land werd deels gebruikt voor een 25-tal vruchtbomen en een paar hokken met een flink aantal kippen. Daarnaast nog een groot veld met boerenkool. Dat werd in het najaar op stam verkocht aan een groenteboer. Zo kon hij, naar zijn mening, in 1921 op verantwoorde wijze een huwelijk aangaan.

Het hele gezin ‘boerde’

Om deze ‘bedrijfsvorm’ goed te laten functioneren had iedere huisgenoot, met name de huisvrouw, een werkzaam aandeel. Het voederen van het vee en de werkzaamheden in de moestuin vergden de nodige tijd, met het gevolg, dat inwonende oma een groot deel van de verzorging der kinderen op zich nam. In die tijd woonden de grootouders nog vaak in bij hun kinderen, zodat oma (en of opa) veelal een belangrijk aandeel had in de verzorging en opvoeding van ‘het kleine grut’. Doorgaans was er ook nog een hond (bewaking), alsmede één of meer katten, want waar vee is, daar zijn ook muizen.

Korvenstal met bijen

Menig klein boertje in Maanen had in die tijd op een rustig plekje, gericht op het zuidoosten, een stalletje met enkele bijenkorven. De suikerbiet, als leverancier van suiker, dateert pas van rond 1900. In die tijd hadden diverse landbouwers, vooral in de fruit- en heidegebieden, enkele korven met bijen om op die manier de benodigde zoetstof te verkrijgen. Ede staat dan ook nog altijd bekend als de landelijke bakermat van de bijenhouderij. Vooral rond de heidegebieden waren toen veel bijenstallen, met name op de Hindekamp, waar mijn grootvader vandaan kwam.

De inmiddels overleden Arie van Wagensveld bij zijn bijenstal in Ederveen - Foto: ©Louis Fraanje

De inmiddels overleden Arie van Wagensveld bij zijn bijenstal in Ederveen – Foto: ©Louis Fraanje

Boerenfamilies

Mijn ouders kwamen resp. uit een gezin met 7 en 8 kinderen, waarvan er in totaal 8 na hun huwelijk terechtkwamen op zogenaamde Veluwse zandboerderijen. Het was ploeteren om een acceptabel bestaan te leiden. Zo waren er acht families waar ik, als ik er tijdens verjaardagen en zo op bezoek kwam, alle aspecten van een dergelijke boerderij meemaakte. Hoewel het buitenleven, de ruimte, vrijheden en mogelijkheden voor hobby’s (bijv. het houden van fazanten, konijnen) mij wel aanspraken, ben ik toch blij dat ik in een totaal andere branche terecht ben gekomen.

Modernisering van het boerenbedrijf

In de loop van de vorige eeuw waren er veel nieuwe ontwikkelingen, die er voor zorgden dat de bedrijfsvoering op de zandboerderij aanzienlijk eenvoudiger werd. Denk daarbij aan de watervoorziening, elektra en gas en later telefoon en radio.
Ook de inritten naar de boerderijen werden verbeterd. De melkwagen kwam immers vrijwel dagelijks langs De melkbussen moesten dus aan de weg worden geplaatst. Gaandeweg ging men op deze bedrijven meer koeien houden. Het melken werd steeds in minder  met de hand gedaan; moderne elektrische apparatuur kwam er voor in de plaats.

Koeien melken buiten in de wei - Foto: ©Jac.Gazenbeek

Koeien melken buiten in de wei – Foto: ©Jac.Gazenbeek

Kippen

Had men veel kippen dan werden de eieren voor zover nodig gereinigd om daarna verpakt te worden in zogenaamde veilingkisten. Daar konden wel 500 eieren in. Deze kisten werden wekelijks afgeleverd aan een opkoper, de eierboer, of aan de veiling.

Het paard maakt plaats voor de tractor en einde van de hooiberg
Tijdens de tweede helft van de vorige eeuw heeft er ten aanzien van de paardentractie een ware revolutie plaats gevonden. Het paard maakte plaats voor de tractor en verdween van de boerderij. De intensieve landbouw en veeteelt deden hun intrede. Gaandeweg werd de hooiberg vervangen door het kuilsysteem voor veevoedergewassen, Dat betekende dat er geen hooi meer werd geoogst, maar dat het gemaaide gras, als dat voldoende droog was, direct werd ingekuild en overdekt met plastic folie. Niet bepaald een fraai aanzien. Inkuilen betekende het einde van de zo vertrouwde en eeuwenoude wijze van bovengrondse opslag De vele soorten hooibergen verdwenen. De plaatskeuze van de veevoederkuil was variabel en kon worden aangepast aan de bedrijfsbehoefte. Dus zowel dicht bij de veestallen als op (gepachte) gronden elders.  De plaatsgebonden hooiberg was onroerend goed en nam op de boerderij permanent de nodige ruimte in beslag. Vandaag de dag worden veevoedergewassen mechanisch gemaaid en nagenoeg direct ingekuild of in balen geperst. Plastic folie dient als verpakking. Deze balen zijn eenvoudig verplaatsbaar en verhandelbaar. De noodzaak van het riskante klimmen boven in de hooiberg en de bediening van het liersysteem zijn nu verleden tijd. Hooibroei komt in de veevoederkuil nagenoeg niet voor. Voor allerhande activiteiten op agrarisch gebied zijn er momenteel gespecialiseerde dienstverlenende loonbedrijven beschikbaar. Zo kwam er een einde aan het tijdperk van ‘hooibergen’, een periode die rijk was aan romantiek.

Hooibergen op een Veluws boerenerf - Foto: ©Jac.Gazenbeek

Hooibergen op een Veluws boerenerf – Foto: ©Jac.Gazenbeek

Melkrobotten

Rond 2000 werd in de eerste rundveebedrijven met circa 100 en meer koeien door middel van een elektrische robot automatisch gemolken. De melk werd dagelijks afgehaald door tankwagens Dus men moest uiteraard beschikken over één of meer grote melktanks. De zware tankauto’s vereisten ook een goed berijdbare inrit naar de boerderij. Al met al een grote investering. Omdat koeien in die ‘carrouselbedrijven’ nagenoeg niet meer buiten kwamen ging de consument in toenemende mate vragen naar melk van weide-koeien. Gezien de enorme investeringen voor zo’n modern bedrijf hadden vooral de RABO-banken daarvan veel profijt.

Conclusie

Het geheel overziende moeten we concluderen dat de vroegere zandboeren thans merendeels gespecialiseerde landbouw- of veeteeltbedrijven hebben. De laatstgenoemden zijn of melkbedrijf  of fokbedrijf. Verder zijn er, in mindere mate, grote pluimveebedrijven ontstaan.

Fruitbedrijven zijn er ook maar komen minder vaak voor. Paarden en hooibergen verdwenen van het toneel.
Grootouders wonen niet meer bij hun kinderen. Het komt zelfs voor dat de boerin buitenshuis een eigen beroep uitoefent.
In tegenstelling tot in het begin van de vorige eeuw zien we nu de grote gevaren van MKZ, varkenspest en dergelijke, alles overheersende, epidemieën.
Al deze ingrijpende veranderingen in een eeuw-tijds zijn een ware agrarische revolutie.
Diverse zandgrondboeren emigreerden of kozen aan ander beroep. Ook worden het boeren bedrijf en camping-activiteiten gecombineerd.

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2013/01/19/veluwse-zandboerderijtjes-in-de-19e-eeuw/