Aan het einde van zijn werkdag loopt een bosarbeider over de eenzame en verlaten heide. Plotseling ziet hij naast een grote jeneverbes, enkele meters vanaf het wandelpad iets glinsteren. Wat zou dat nou kunnen zijn, misschien een nagloeiend vuurtje? Dat is gevaarlijk; een heidebrand is zomaar ontstaan! Als hij dichterbij komt en zich bukt ziet hij iets heel bijzonders. Er ligt puur goud! Even is hij sprakeloos, maar dan grijpt zijn hand in het goud. Hij wordt warm en koud tegelijk. Nu is hij schatrijk! Hij propt zijn zakken zo vol mogelijk en snelt naar huis.
Thuisgekomen vertelt hij hijgend aan zijn vrouw wat hem is overkomen. Hij grijpt in zijn zak om haar het goud te laten zien. Maar… wat is dat nu, wat hij tevoorschijn haalt zijn enkel maar verkoolde stukjes hout. Zijn vrouw lacht hem uit en vindt het een flauwe grap. Zelf begrijpt hij er niets van, hij wist toch zeker dat het goud was…
Ontdaan haast de man zich naar de jeneverbes terug en hij kan zijn ogen niet geloven; daar ligt toch echt goud. Nu stopt hij handenvol extra diep in zijn zakken. Onderweg voelt hij telkens of het er nog is. Voor de tweede keer thuisgekomen leegt hij zijn zakken, en… weer is het goud veranderd in verkoold hout.
De vrouw besluit zelf eens te gaan kijken. Ze weet de weg, want midden op de heide staat nog maar één zo’n grote en markante jeneverbes!
Eenmaal aangekomen op de heide, is in de wijde omgeving geen jeneverbes meer te bekennen. “Wat vreemd, waar is nou die jeneverbes, het moet hier toch zijn?”, mompelt ze hardop.
“Hier is het!”, klinkt een stem achter haar. Ze schrikt, want die stem herkent ze. Maar dat is toch onmogelijk, dat kan toch niet. Dat is de stem van de schaapherder die hier vroeger rondzwierf met zijn kudde. De scheper is al tientallen jaren dood.
“Waar ben je naar op zoek?” vraagt hij haar. Ze vertelt hem dat haar man hier tot twee keer toe zijn zakken gevuld heeft met puur goud vanonder de oude jeneverbes.
En dat er nu niets, maar dan ook niets meer te zien is, zelfs de jeneverbes is weg.
“Aha,” mompelt de schaapherder, “en wat hadden jullie met dat goud willen doen?”
De vrouw ratelt iets van een nieuw huis bouwen met alles d’r op en d’r aan en dan hoefden ze nooit meer te werken en ga zo maar door.
De schaapherder onderbreekt haar: “Zijn jullie dan niet gelukkig? Jullie hebben een goed en gezond leven hier aan de rand van de heide. Wat wil je dan nog meer, dan ben je toch schatrijk? Twee keer is je man hier geweest en nu ben jij hier, dat is de derde keer dat ik jullie op de proef stel. Als je mij belooft, dat jullie nooit meer achter goud of geld aangaan, dan zullen jullie samen nog lang en gelukkig leven. Ga terug naar je man, want al het goud op deze aarde kan jullie niet gelukkiger maken”.
Eenmaal thuisgekomen roept ze uit: “Ik moet je wat vertellen, ik heb geen goud, maar….”
Hij legt zijn vinger op haar mond en antwoord: “Zeg maar niets, want ik ben al op de hoogte”.
Zo omhelzen ze elkaar en als de vrouw over zijn schouder kijkt, verschijnt in de deuropening de schaapherder. Net als ze wat tegen hem wil zeggen, is hij plotseling verdwenen. Het is goed zo, ze zullen hun belofte houden.
Als ze samen de volgende morgen over de heide wandelen, staat daar weer in volle gorie en als baken in de weidse ruimte, die prachtige oude jeneverbes. Ze kijken elkaar aan en glimlachen.
De bosarbeider en zijn vrouw hebben lang en gelukkig geleefd. Hun huisje is inmiddels verdwenen, maar die prachtige oude jeneverbes… die staat er nog altijd. Als een wachter op de eenzame heide en als symbool van de Veluwe.