Een wachter aan het einde van de straat,
een koning over d’oude, stille huizen,
verrijst hij tegen ‘t brandend incarnaat
van avonds winddoorwaaide kleurpaleizen.
Bezielde schim met machtige contouren,
stoer werker aan de grenzen van den dag,
kan niets de schoonheid van zijn rust beroeren:
slechts d’avond weeft om stangen en om stag
schijnsels van teeder-rood, die zacht vervagen,
in ‘t laatst de toppen van de wieken tinten,
wijl reeds de schemers door de straten dwalen.
En als de harten van de sterrenasters stralen,
hel – boven ‘t zwart van flanken en gebinten,
schijnt hij den vrede van het dorp te schragen.
Jac Gazenbeek | 1923
Om het gedicht zo authentiek mogelijk te houden is het geplaatst in de spelling “De Vries en Te Winkel” die in 1923 gebruikelijk was en waar het gedicht ook in is geschreven.