Bijna een week lang blies de wind uit het Noordwesten en rolde de regen zijn grijze sluiers uit over de Veluwe, zodat de pensiongasten met verveelde gezichten bijeenhokten in de serre van het dorpshotel, maar nu is plotseling de zomer teruggekeerd en prachtige stapelwolken drijven langzaam langs de blauwe hemel ….
De haan op het ranke torenspitsje van Otterlo blinkt als zuiver goud en hij richt de kop nu naar het Zuidoosten.
De jachtopziener, bij wie we even aanlopen, wijst echter veelbetekenend naar zijn linkerarm. “Die barometer liegt niet” zegt Willem, “ik heb weer knap rimmetiek en d’r komt nog meer regen. Of onweer, want ‘t is broeierig….”
Een reden te meer ons niet te lang op te houden en voor een tweede kop koffie te bedanken. Het kleine heidorp ligt nu spoedig achter ons en we volgen de Harderwijkerweg, eertijds een oude handelsroute van Zuid naar Noord over de Veluwe, thans echter een doodgewone macadamweg1). Links en rechts komen dennenbossen en daar ligt terzijde van de weg ook een grote vijver, die als natuurbad ‘s zomers een hele attractie is in deze waterarme streek. Maar niet deze waterplas is de enige bekoring van Otterlo; veeleer is het de krans van prachtige stuifzanden, heidevelden en oude vliegmastbossen, die het dorp aan de Oostzijde omgeven en die onmiddellijk grenzen aan ‘t domein van
‘t Nat. Park De Hoge Veluwe.
Herhaaldelijk blinkt dan ook door het schemerige dennenbestand de gouden pracht der verstuivingen, die zich daarachter uitstrekken. Plotseling wijken nu de bossen terug, aan beide zijden van de weg neemt de heide haar plaats in en enkel honderden meters verder zeggen wij de macadamweg vaarwel om in Noordelijke richting het terrein in te trekken. Daarbij volgen wij eerst de sporen van een oude houtweg die gemarkeerd wordt door fraaie berkenwachters. Wijduit zwieren de brozen kruinen. Er staan prachtige, gave exemplaren, de stammen blinkend als zilver, maar ook grillig gegroeide, door de storm gehavende bomen met dreigend uitschietende takstompen, waarop witte zwammen woekeren.
Allengs worden de berken schraler en daarmede hand in hand gaan de onvruchtbaarheid van de bodem en de ruige sfeer van het landschap. Lage, donkere plooien vallen in het terrein, vliegden en struikheide vormen met wat pinmos de voornaamste begroeiïng. Moeilijker wordt de weg te begaan, de vliegen zijn treiterend lastig en de warm zon doet ons puffen onder de last van de lang niet lichte rugzak.
Een zacht welvende heiderug, waar de karresporen van de weg helemaal schuilgaan onder kniehoge bezembindershei, trekken we over en dan – het komt altijd weer als een verrassing – staan wij voor het domein der jeneverbessen of wakels, zoals de boeren en de jachtopzieners deze merkwaardige naalddragers plegen te noemen.
De vliegdennen verdwijnen meer en meer, de heide wordt ingenomen door honderden en nog eens honderden dwerggestalten, die niet hoger reiken dan uw knie. Ze staan daar in een typische eenderheid van model en grootte, zodat men onwillekeurig even denkt aan een wel onderhouden kwekerij van coniferen, waar men een respectabele voorraad juniperus heeft staan.
Fris groen is de voorhoede van het leger der wakels, maar bij nadere beschouwing is de onderzijde een warring van dode, bruine naalden en wie behoedzaam de stekelige pluimen vaneen buigt, vindt in de donkere binnenholtem behalve veel spinrag ook dorre naalden en rimpelig verdroogde bessen.
Een hertenwissel slingert door het vreemd-bekoorlijke landschap en dit natuurlijke direnpad vlgend, zien we, hoe de begroeiïng geleidelijk verandert. De eentonigheid der dicht opeen dringende drommenwordt verbroken, onmiddellijk neemt de calluna de tussenligende ruimten in en het uitzicht naar blinkende stuifkoppen en sombere heideheuvels valt open.
En hier komen dan de fraaie, alleenstaande jenever-bessen, exemplaren, die meer dan manshoog zijn en wier ouderdom gevoegelijk op eeuwen geschat kan worden. Nu kunnen we ze bewonderen in al hun grillige, soms spookachtige schoonheid. Sommige staan daar als reusachtige lampeschuiers, andere zijn in de breedte uitgestoeld met enkele spits daarboven uit-schietende pluimen en in de uitlopers van het stuifzand ontmoeten we wakels, die hoog op de knoestige, hardglanzende stam een donkere toef van naalden dragen.
Dit is het “wilt en bijster landt van Veluwen” op zijn schoonst en mer wordt er het ronddwalen niet moe. Herhaaldelijk schieten wilde konijnen weg en het is opvallend, dat het rappe bosvolkje bijna overal gegraven heeft aan de voet der wakels, om zodoende bij het fijne netwerk der wortels te komen. Verse hertensporen staan overal in de zandige bodem gedrukt en nu eens houdt de weemoedige roep van de zwarte specht of het snelle en scherpe “kli-kli-kli-kli” van de jagende boomvalk ons staande, geluiden, die wonderwel passen in de sfeer van de eenzame Veluwe en bij deze vergeten uithoek.
Hoe verder we thans de heide opgaan, des te forser zijn de jeneverbessen en er zijn “struiken” bij, die vijf, zes meter hoogte bereiken. Indrukwekkende verschijningen en deze ziende, kan men zich voorstellen, dat de juniperus bij onze voorvaderen in hoog aanzien stond. De volksverbeelding heeft hele verhalen over hem geweven: zijn aanwezigheid was funest voor heksen en kwade geesten, zodat het als een onvergeeflijke zonde gold het levende hout van een jeneverbesboom te kappen.
Het karnhout van de botertonmaakte men het liefst van oud jeneverbessenhout, waardoor men ook al weer de kwade invloed van toverij e.d. bij het boteren der melk élimineerde. En nog andere magische krachten gingen van hem uit, zodat, wie aan zijn voet rustte, alle vermoeidheid voelde weggenomen worden.
Reeds wijlen Dr.Jac.P.Thijsse, de vermaarde bioloog, heeft destijds gewezen op de noodzaak onze prachtige jeneverbessen te beschermen.
Wij hebben onze hoop gevestigd op de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapbescherming, want bij de inventarisatie zal wel blijken, dat verschillende groeiplaatsen nog in de gevaren zône liggen. De Hooge Veluwe, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en particuliere grondbezitters hebben welliswaar gezorgd, dat de jeneverbes op hun terreinen veilig gesteld is, maar een volledige bescherming van de cypres der heide is nodig. Het moet niet kunnen voorkomen, dat bij een feestelijke gelegenheid een hele dorpsstraat met jeneverbessengroen is versierd, zoals op de Veluwe nog niet zolang geleden gebeurde.
Rustig ligt het jeneverbessengebied van het Otterlose bos onder de stralende zomerzon, In het Zuiden tekenen hoge donderkoppen zich af en heel, héél ver onder de horizon dreunt het nu en dan. . . . Roerloos staan de wakels en ze hebben niets schrikaanjagends of spookachtigs.
Dáárvoor moetge komen op een nevelige avond of laat in het najaar, als de storm raast over de Veluwe. Dan jagen de regenwolken in grauwe horden over de heide en scheuren zich grillige fladen, als zo over de heuvelkammen en beboste hellingen wegvluchten. . . . Dan staan ook de wakels daar niet langr stil en gelaten, maar schudden wild de donkere koppen. Ze buijgen mee met de storm en het schijnt of de lage heide, de flanken der heuvels bevolkt zijn me ‘n leger van baarlijke spoken en zwarte duivelgedaanten. . . . Nu eens zijn het ruiters, die over de nek van hun razende paarden gebogen liggen, dan weer lijkt het of talloze slanke minnaretten, zich verheffend boven een duistere spook- stad, door één machtige windvlaag omgekegeld worden, maar. . . . het volgende ogenblik staan ze wiegend weer overeind.
Ja, als wij de wakels zó gezien hebben of op een mistige winterdag, die zijn grauwe mantls om de zwarte, vreemde gestalten hangt, dan verstaan wij iets van de wonderverhalen en de overleveringen, gesponnen rondom deze merkwaardige verschijningen op de Veluwse hei. . . .
Jac Gazenbeek | augustus 1950
Dit artikel werd voor het eerst gepubliceerd in het blad Floralia
1) Macadam is een soort wegverharding in 1834 ontwikkeld door de Schot John McAdam . Het bestaat uit drie lagen verschillende steenslag.