Plattelands-besognes in vorige eeuwen

Bij het begin van den Wildwal (Goudsberg-Lunteren)

Bij het begin van den Wildwal (Goudsberg-Lunteren)

Snuffelend in oude papieren en vergeten boekjes, kwam mij enkele dagen geleden “De geschiedenis der Neder-Veluwe” in handen. Een simpel maar toch wetenswaardig boek, ongeveer zestig jaar geleden geschreven door de heeren Pluim en Van Gortel.
Veel typische dingen over de vroegere Buurten vindt men in deze uitgave opgeteekend: over het Buurtbestuur, het kerkelijk leven, het onderwijs en over tal van leuke, echt-dòrpsche aangelegenheden worden hier in genoeglijken, soms anecdotischen, stijl gekeuveld.
Zoo bladerende, bleven mijn oogen rusten op de bizonderheden over den eeuwenouden Wildwal of Wildgracht en daar dit woord hier ter plaatse nog bekend is, las ik de bedoelde passage eens na.
Den volgenden dag wandelde ik de boschen en heidevelden door, gewapend met de kamera en het resultaat van mijn nasporingen en wandeltocht zij u hierbij in alle bescheidenheid voorgezet.
Ik moge hierbij nog aanstippen, dat de Wildwal (of -gracht), welks doel en beteekenisnader zal worden toegelicht, op de stafkaart te vinden is (ten O. van Ede-Lunteren) en dat men zijn verloop op vele plaatsen nog gemakkelijk kan volgen.

Hier ziet u neer in de laagte van de vroegere wildkeering, thans ligt er een oude karweg

Hier ziet u neer in de laagte van de vroegere wildkeering, thans ligt er een oude karweg

De bewoners van dorpen en gehuchten (men sprak toen van buurten; vergelijk buurtschap-boerschap) hadden in vorige eeuwen een voortdurenden strijd te voeren tegen den overlast, dien de sterke wildstand hen bezorgde.
Wanneer ge de buitenzijde der oude dorpen aanziet, kunt ge constateeren, dat de omliggende bouwlanden veroverd zijn op de groote bosschen en heidevelden, waarin zij met grillige hoeken a.h.w. uitgesneden zijn.
Die bosschen herbergden gemeenlijk een rijken wildstand, die door de adellijke heeren zorgvuldig werd beschut en zoo mogelijk uitgebreid. De draconische straffen, door de bezitters van het jachtrecht op het wildstroopen gesteld (als het afsnijden van neus en ooren, het afkappen van een hand) spreken in dit verband een duidelijke taal.
Voor de buurtmeesters was het een lastig geval: men moest toendertijde de hooge heeren (we spreken over 16e-18e eeuw) wel wat naar de oogen zien, doch aan den anderen kant regende het klachten van burgers en boeren, wier bouwlanden aan den bosschen grensden.
Vooral het uitgestrekte Edensche bosch herbergde een grooten rijkdom aan wild, dat den landbouw ernstige schade berokkende: herten, wilde zwijnen, hazen, konijnen huisden er in menigte. Wilde zwijnen waren er in 1760 nog zóóveel, dat er in de maand April niet minder dan 11 requesten met klachten over deze dieren inkwamen.
Zo wijst een der requestranten er op:”…Dat de swijnen veel schade toebrengen aan het coorngewas; dat de landerijen voor de tweede maal zijn omgeploegt en, besaaijt zijnde, andermaal door de wilde swijnen sijn omgedolven; dat men oock te vreesen heeft voor de Boekweyt, die nog staet gesaeyt te worden; dat men aan den boschkant van Ede absoluut geen aardappelen kan pooten; dat de tienden zullen verminderen van Predikant en Coster; dat de swijnen niet alleen des nagts koomen, maer selfs op den dag bij den huyse Nergenae.” (Dit ligt ten W. van Bennekom.)

In het Wekeromsche Zand - thans nog een bakermat voor het wild

In het Wekeromsche Zand – thans nog een bakermat voor het wild

In hetzelfde jaar bekent Dirk van der Hart, dat hij “den 12den April 1760 des morgens ten vijf uur na Wekrum (buurtschap onder Ede) gaande, gezien heeft een koppel wilde swijnen van 12 of 15 stuks”.
Wanneer het zoo erg liep, werd er een groote drijfjacht door het buurtbestuur georganiseerd n trachtte men den naasten omtrek van wild te zuiveren. Beperkte de overlast zich tot meer normale afmetingen, zoo had men genoeg aan den wildwal, wildgracht of wildgraaf.
Dit nu was een breede en vrij diepe sloot, waarvan de uitgegraven aarde tot een wal opgeworpen werd. Over een lengte van ruim 1½ uur liep deze wildkeering ongeveer evenwijdig aan den weg Ede-station – Ede-dorp – Lunteren; alleen bij het dorp Ede boog de gracht meer naar ‘t bosch toe, de fraaie bouwlanden van “Op den Berg” omvattend.
‘s Nachts werden bovenop den wal vuren aangelegd om het wild uit de buurt te houden.
Jaarlijks werd de Wildgraaf geïnspecteerd, want de ingezetenen (evenmin als het Bestuur) keken in tijden van minder overlast niet naar de afzetting om en zoo was deze nog al eens in danig verwaarloosden toestand.
In 1771 wordt er dan ook weer besloten een nieuwe Wildgraaf aan te leggen “tegen de meer en meer toenemende overlast, welke dese Buurtschappen ondervinden door de veelvuldige harten (herten)”. Men maakte daar inderdaad haast mee, want het volgende jaar was de zaak klaar.
Men had haar aangelegd tusschen Ede en ‘t Edesche bosch door en opgetrokken van hout. Wal en sloot waren blijkbaar niet afdoende geweest en thans bestond de wildkeering uit een heining van latten en palen.

Beuken op den rand der oude wildkeering (Edesche bosch)

Beuken op den rand der oude wildkeering (Edesche bosch)

De onkosten waren ruim 800 gulden geweest, waaraan behalve door de Buurt ook betaald werd door den heer van Huize Kernheim en het Burgerweeshuis ta Arnhem, dat het tiendrecht onder Ede bezat.
Stellig vanwege de groote som aan het werk besteed, besloot men de omheining goed te onderhouden, waarvoor men een paar opzichters aanstelde, terwijl ook een kleine belasting geheven werd.
Enkele jaren ging alles goed, tot men – ik zou haast zeggen noodzakelijkerwijs – weer tot de oude onachtzaamheid verviel.
De wildgraaf lag op sommige plaatsen geheel open, er was geen geld in kas – erger, men had zelfs schuld wegens vroegere reparaties! Verschillende kibbelarijen vonden er plaats met aangrenzende buurtschappen over de wildkeering, wat tengevolge had, dat deze bleef zooals ze was. De huisluiden van Ede’s buitenkant gebruikten het hout als brandstof en het was te voorzien, dat er op deze wijze weldra niets meer van over zou zijn.
Telkens kwamen klachten over wildschade binnen en de wildkeering werd zoo langzamerhand een nachtmerrie voor het brave Buurtbestuur.
Zoo nam men in den uitersten nood eindelijk het kloek besluit:”Ieder zal een gedeelte van de wildgraaf moeten onderhouden na rato van zijn land. De scheuter (een door Buurtmeesters aangesteld opzichter, denk aan schutten – beschermen) zal om den andere dag (except des Zondags) van den 2en meert tot den 1en december de wildgraaf nagaan en gebrek daaraan vindende, aanstonds aan den verschuldigde van dat deel kennisgeven, op verbeurte, bij achteloosheid, van den eersten dag 1 schelling en den tweeden dag 2 schellingen.”

Rustieke schaapskooi

Rustieke schaapskooi bij Kreel te Ede

Op de grenspalen der verschillende deelen zou men nummers zetten, opdat de scheuter kon weten “in welk deel de harten zijn doorgebroken”. De klepperman werd tevens tot scheuter aangesteld en deze cummulatie bezorgde hem boven zijn jaarlijksch inkomen van 18 gulden nog een toelage van 6 gulden ‘s jaars.
Deze nieuwe organisatie schijnt de juiste oplossing van het probleem geweest te zijn, althans nadien vinden we geen bizondere klachten meer over abnormale wildschade c.a. Het wild zal langzamerhand door de steeds menigvuldiger wordende drijfjachten ook sterk verminderd zijn, zoodat de wildgraaf gaandeweg overbodig werd.

Wanneer wij thans deze merkwaardige gracht volgen, zooals zij door dicht struikgewas gaat of langs den zoom van een oud beukenbosch of door de heide, is het wel aardig te weten waarmede wij te doen hebben en te overdenken, welk een hoofdbreken deze wildkeering de buurtbewoners kostte.
Op vele plaatsen is de gracht onherkenbaar geworden: nu eens vindt men de bedding begroeid met slanke zilverberken, dan weer heeft men een karweg op de bewuste plaats, maar ook zijn er groote gedeelten intact gebleven. Bij ons in de buurt loopt b.v. ter plaatse een keurig rijwielpad tusschen hooge, begroeide bermen en dat is prettig, want hewt voortbestaan der oude Wildgracht is althans dáár gewaarborgd.

Tekst en foto’s: Jac.Gazenbeek | 1935
Dit artikel werd gepubliceerd in het blad Onze Aarde.


Om het artikel zo authentiek mogelijk te houden zijn de originele foto’s gebruikt en  is het  overgenomen in de originele spelling.  Die spelling is een mengvorm tussen de spelling Marchant (die in 1934 werd ingevoerd) en de spelling De Vries en Te Winkel waarin Gazenbeek heeft leren schrijven. Zulke mengvormen waren rond 1935 gebruikelijk.

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2013/08/14/plattelands-besognes-in-vorige-eeuwen/