Krantenknipsels op zolder
Bij ons op zolder staan een paar dozen met krantenknipsels en dergelijke. Tussen deze spullen, die ik maar moeilijk kan wegdoen, ligt al meer dan twintig jaar een kopie van een artikel uit het tijdschrift “Buiten” uit 1910.
Iedere keer als ik die krantenknipsels doorkijk, zo om de twee of drie jaar, kom ik dat verhaal uit 1910 weer tegen en iedere keer denk ik: “dit verhaal mag niet verloren gaan. Het moet gepubliceerd worden, dan blijft het voor altijd bewaard.” Nu is het dan zover. Het is een lang verhaal, maar het is de moeite van het lezen waard. Bovendien geeft het een mooi beeld van de laatste bewoners van een plaggenhut op de Veluwe.
.
Nu, in het jaar 2013 met computers en digitale fototoestellen, zijn er nog steeds boerderijtjes op de Veluwe waar een paar oude mensen wonen. Ze boeren nog een beetje. Als je daar op het erf komt, lijkt het of de tijd heeft stil gestaan, een moestuintje voor het huis en achter op het erf een hooiberg, een waterput en wat loslopende kippen.
In 1909 maakte de bekende natuurvorser en schrijver Albertus B. Wigman ook zoiets mee. In die tijd waren er al treinen, stoommachines en fietsen.
Er was elektriciteit. Nee, de tijd van plaggenhutten was toen allang voorbij. Maar toch… In de zomer van 1909 wandelde de toen 20 jarige Wigman met een vriend door het Wekeromse Zand in de gemeente Ede.
Nadat ze een uur lang het zand “doorworsteld” hadden, ontdekte het tweetal een bewoonde plaggenhut.
Wigman beschreef de hele situatie op een voortreffelijke manier.
Hierbij de originele tekst van het verhaal dat op 18 juni 1910 verscheen in het tijdschrift “Buiten”.
.
Hent uut ’t Zaand
Vlak bij de zanden ligt, ver van alle wereldsche rumoer, de eenzame hut van Hent. Hoe ze eigenlijk heet, ben ik niet te weten kunnen komen. Oud en jong uit de naburige dorpen en gehuchten kent de oude vrouw alleen onder de naam “Hent uut ’t Zaand”. En ook zal men u wel terecht brengen als ge vraagt naar ’t Zandvrouwtje. Zij is al oud, zeer oud geworden op den schralen Veluwegrond. Zeven-en-tachtig jaar! En nog is zij flink en gezond, alleen een beetje slecht ter been. Zoo was het tenminste verleden jaar, toen ik haar met den fotograaf een bezoek bracht.
Toen wij de zandverstuivingen ongeveer een uur lang doorworsteld hadden en eenige rust zochten in de luwte der dennenbosschen, bemerkte ik plotseling de hut, half verscholen in de sparren; inderdaad een armzalig menschen-verblijf.
Een dak van heideplaggen; de wanden van half rotte planken en oude metselsteenen, gestut door ruw afgehakte boomstammen! De nog talrijke reten en scheuren dichtgestopt met helm en heistruiken!
De ramen… O, lezer, maak u geen weidsche voorstellingen van Hent’s ramen… die bestaan uit groenige, gebarsten broeikasruitjes, zeer onvoldoende vastgehouden in hunne sponningen van glaskisten- of Vitelloplankjes.
Scheef en gebrekkig hangt de lage deur in hare hengsels en het ter afsluiting dienende touwtje biedt ons geen weerstand. Toen wij het armzalige woninkje binnentraden, was de oude bewoonster er niet. In de verte, bij den waterput, die een groene oase geleek in de bruine heide, bemerkte ik haar plotseling met een emmer. Ze haalde water, en kwam, zo snel hare oude benen haar veroorloofden, aandribbelen, waarschijnlijk op ons opmerkzaam gemaakt door het vreeselijke tekeergaan van den hond achter het huisje.
“Of wij d’r hut op een prentje mochten zetten?” O, ja dat mocht wel, “de heere moste mer d’r gang gaon”. Maar d’r eigest bie op” dat kostte ons eenige overredingskracht; het Veluwse volk is wantrouwend, vooral jegens dingen die ze niet kennen, zooals onze camera.
Een kwartje deed echter wonderen, en zoo komt het, dat ik den lezers en lezeressen van Buiten met het “Zandvrouwtje” in kennis kan stellen. Ook fotografeerden wij haar nog ’n keer bij haar waterleiding, den put in de hei. Zelfs een pomp bezat het schepsel niet! En toen inviteerde ze ons nog op ’n kom koffie, wilde in al hare armoede toch nog de plichten der gastvrouw waarnemen. Wij wilden haar echter niet ontrieven, en zetten ons daarom bij haar op de eenvoudige zodenbank voor de stulp. En daar vertelde de oude vrouw ons van haar lief en leed, gedurende die lange reeks van jaren ondervonden. Vooral van leed. Hoe soms, bij felle stormen, het zand opstoof tot halverwege de ramen en alles; koffie, suiker en andere eetwaren, vermengd was met de fijne korreltjes.
Dat was geen watersnood, maar “zandnood”.
Ze verhaalde ons van haar groote eenzaamheid, hoe er niet zelden weken voorbij gingen, dat ze niemand zag, hoe ze vroeger altijd zoo bang was geweest voor ziekten, omdat de dichtstbijzijnde dokter toch nog altijd op meer dan een uur afstand woonde. Ja, dat voelden we, dat moesten wel moeilijke tijden geweest zijn voor de arme heidebewoners. Ik zeg bewoners, want Hent was getrouwd geweest, en heeft een zoon. Die zoon leeft nog, een ongelukkige, gebochelde, kromme persoonlijkheid en toch, de eenige steun voor de oude Hent! Hij was “de schaop an ’t heujhe” en in de verte zagen we hem over de heide sukkelen met zijn elf dieren.
Rijk waren ze tegenwoordig; elf schapen…! Neen lezer, lach niet, en trek uwe schouders niet medelijdend op, ik herhaal het, Hent en Jan zijn rijk. Lees slechts verder.
Met ’n stuk of wat kippen, ’n varken en ’n paar schapen zijn ze den moeilijken tocht door het leven begonnen.
Gij ziet, de eenvoudige Veluwsche boer heeft niet veel noodig en indien hij na lange jaren van noeste vlijt en ijzeren volharding slechts de voldoening mag smaken, zijn harden arbeid door een gelukkigen, rustigen ouden dag zonder zorg bekroond te zien, dan is zijn hoogste ideaal bereikt. Vergeet niet, dat de meesten als “scheper” (schaapherder) beginnen. Hun levensbehoeften zijn weinige. Hent’s heele huis bijvoorbeeld bevat slechts één vertrek en in de grootst mogelijke eendracht leeft zij daar met haar vee in dezelfde kamer, die tegelijkertijd dient voor eetzaal, slaapkamer, gang, vestibule, keuken enzovoort.
Wat heeft de oude vrouw met haar man lang en zwaar geworsteld en gestreden tegen het zand! Eerst nu, na jarenlange strijd, heeft zij een klein stukje bouw- en weiland veroverd op de Veluwsche zandzee. “Jao”, zei ze, “arg best is de grond hier niet, en je mot soms hard tobben um tegen de wienter ’n bietje eerpels(aardappelen) en rog binnen te kriege. Mer we hen ’t al zoo lang geboerd, dat we ’t veerder ok nog wel zulle schikke”. De oude ziel spreekt nog van “veerder”, denkt wellicht nog lange jaren te zullen leven, en is toch al bijna negentig! Zulke menschen zijn waarlijk door velen te benijden.
Reeds kleurde het avondrood de toppen der sparren en schonk een groot gevoel van vrede en rust aan ons, wereldsche menschen. Wij namen afscheid van Hent, en vroegen haar nog den naasten weg naar Wekerom. Met breede armgebaren wees ze ons de weg: “Beste is nog, da’je zoo mer dwars deur ’t zaand heenbaojt, ’t is nogal niet dreug, anders kan ’t er soms lillek bodden(stuiven)”. Bijzonder lachte die wandeling ons bij avond echter niet toe en daarom wees ze ons een pad door de dennen, “dat eigelik nog richter was ok”. De arme-rijke hutbewoonster, die in haar nederige stulp, ver weg van de woelige wereld, waarvan zij de zorgen niet kent, zeker tevredener leeft dan vele groote stadsmenschen, was nog langen tijd het hoofdonderwerp van ons gesprek op den eenzamen weg. Zij zal haar hut, haar vrij uitzicht over de bruine heide, die haar lief geworden is, en bovenal haar tevredenheid niet willen ruilen voor het slavenbestaan van een stads-sleurmensch in zijn nauwe, bedompte bovenwoning.
Bewaard voor het nageslacht
De schrijver Wigman doelt hier kennelijk op de stadswijken in Arnhem, waar gezinnen drie hoog woonden, met één gezamenlijke voordeur. Bijvoorbeeld in de Sloetstraat, waar mijn moeder vroeger woonde.
Zie zo, het bijzondere verhaal van A.B.Wigman over de laatste bewoners van een plaggenhut aan de rand van het Wekeromse Zand, wordt nu op het weblog van de Jac. Gazenbeekstichting bewaard voor het nageslacht.
Dat is beter dan bij ons in een doos op zolder.
Noot van de redactie:
Hent uut ’t Zaand” heette volgens de burgerlijke stand Hendrikje van Dijk. Ze werd op 15 augustus 1829 in Kootwijk geboren en kwam in 1862 met haar man, Jan Gerrit van Maanen (1823-1872), naar Wekerom. Zij leefden in een plaggenhut in de noord-west hoek van het Wekeromse Zand (De Zeven Kolken) en hadden 1 zoon: Jan (1860-1915). Hent overleed op 1 februari 1913. (Bron: Archief Gemeente Ede) Met dank aan: Henk van den Brink *** Extra noot: Hendrikje van Dijk huwde met de weduwnaar Jan Gerrit van Maanen welke uit zijn eerdere huwelijk met Willempje Hol reeds twee kinderen had, te weten Evertje ( geboren 20-03-1857) en Jan ( geboren 26-05-1859) Jan is dus geen zoon van Jan Gerrit en Hendrikje maar een stiefzoon van Hendrikje. Uit deze gegevens blijkt, dat Hendrikje een groot deel van haar leven gewoond heeft in de plaggenhut samen met vier kinderen onder ongetwijfeld kommervolle omstandigheden. (Bron: Het Gelders Archief Arnhem) Met dank aan: Gijs Evertsen
|