Vanavond is, om 11 minuten over zes, de astronomische winter begonnen.
Een goede aanleiding om het onderstaande gedicht van Jac.Gazenbeek onder uw aandacht te brengen.
De ruige stormen huilen
door ‘t naakte winterwoud,
de sombere boomen zuilen
staan stram en troostloos oud …
De zomer stierf verslagen
voor d’ijzren dwang des Tijds
door rosse najaarsdagen
zwierf reeds de geurigheid,
van ‘t eeuwig, eeuwig offer,
dat brandend niet vergaat
maar onverklaard blijft, of er
in Dood reeds ‘t Leven staat.
De golfslag is gezonken
tot sombre diepten weer
en traagzaam is verklonken
de taal van ‘t voog’lenheir.
De zomer bond zijn snoeren
van bloem- en bladerpracht
in vroegen herfstnacht samen …
— onhoorbaar vlood zijn klacht ……
En toen de morgen rondde
aan fel gevlamde kim,
spon met zijn zilvren draden
Herfstdag den Zomer in …
De bijen gonsden monter
verrukt door ‘t zonnevuur
maar ‘t rustloos volkje vond er
nauw arbeid voor een uur.
De storm sloeg met zijn zweepen
de laatste bloemen neer,
en grauwe wolkenstrepen.
sproeiden hun regens weer.
De blonde zwermen vloden
in ‘t veilig-warme huis
en droomden in zijn schemer
van ‘t ruige stormgedruisch.
Maar als de sneeuwjacht buldert,
het land in nacht verzinkt
leeft nochtans onverminderd
de impuls van het Instinct.
Ze scheppen met elkander,
wat elk alleen ontbeert …
het Levensrythme golft er
God’lijk geconcenteerd …
De ruige stormen huilen
door ‘t naakte winterwoud,
de droeve boomen staan er
zoo stil … en troostloos oud.
Jac.Gazenbeek | 1920