Lunteren door de eeuwen heen
Bodemgesteldheid en waterhuishouding bepaalden dus het gebruik van de Lunterse grond. Op de hoger gelegen, drogere gronden werd akkerbouw en op de lager gelegen gronden werd veehouderij beoefend. De natste en de droogste gronden bleven ongebruikt. Op die gronden kon de natuur zich met veen en moeras(bos) respectievelijk met vooral dennen en berken zelfstandig ontwikkelen. Plaatsen en buurtschappen met veen en woud als Ederveen en Veenendaal en Woudenberg, Renswoude, Walderveen, Nederwoud en Overwoud ontlenen later hun naam aan de venen en moerasbossen.
De periode tussen 12 voor en 450 na Christus is de Romeinse tijd.
De noordgrens van het Romeinse Rijk lag ongeveer ter hoogte van de Rijn.
Lunteren en omgeving lagen dus net buiten het toenmalige Romeinse Rijk.
De gemeenschappen die hier leefden hadden natuurlijk wel contact met de bewoners van het Romeinse Rijk. Dat blijkt uit de vele Romeinse vondsten die gedaan zijn. Nederzettingsterreinen uit deze periode worden vooral aangetroffen op de dekzandruggen van de Gelderse Vallei. Direct na de Romeinse tijd was een sterke bevolkingsafname merkbaar maar na ongeveer 550 begon de bevolkingsdichtheid weer toe te nemen. Dit ging gepaard met een voortdurende uitbreiding van de landbouw. Daardoor werd toen de basis gelegd voor het karakter van grote delen van het huidige cultuurlandschap
De oude dorpskernen en buurtschappen van Lunteren, Wekerom, Doesburg, Ede en Veldhuizen hebben hun oorsprong in de vroege Middeleeuwen. In die periode ontstond ook het wegenpatroon dat tegenwoordig nog grotendeels in gebruik is.
Tijdens de late Middeleeuwen vonden op grote schaal veenontginningen plaats in de lage delen van de Gelderse Vallei en werden de hogere delen van het stuwwallenlandschap in snel tempo ontbost. Dat ontbossen was een gevolg van het kappen van bomen en overbegrazing (thema Oud Lunterse Dag 1999).
In de late middeleeuwen werd ook de Wildwal Lunteren-Wageningen aangelegd. De Jac. Gazenbeekstichting maakt deel uit van het Wildwalplatform. Dat platform doet onderzoek naar deze unieke wildkering.
Meer informatie hierover vindt u elders op het weblog.
Als gevolg van de ontbossing werd het stuwwallenlandschap vanaf de late middeleeuwen tot ver in de 19e eeuw gekenmerkt door uitgestrekte heidevelden. Hier werden schapen geweid terwijl heideplaggen, vermengd met mest en bosstrooisel, gebruikt werden om de akkers te bemesten. Dat vruchtbare mengsel werd jaarlijks op de akkers gebracht op de Lunterse eng. Als gevolg van overbegrazing, uitputting van de grond, het steken van heideplaggen en algemene verdroging in de elfde eeuw ontstonden dus vanaf de late Middeleeuwen op de hogere zandgronden van de Veluwe uitgebreide zandverstuivingen zoals in het oosten van Lunteren, nu het Wekeromse Zand.
De Lunterse beken
De Lunterse beken zijn geen gegraven sprengbeken maar natuurlijke kwel- of laaglandbeken. Rondom Lunteren ontstaan en stromenm – vaak bij oude boerenhoeves die zich bij de duizenden jaren oude waterbronnen vestigden – een groot aantal beken. De bekendste hiervan zijn de Lunterse Beek, de Overwoudse Beek – die overgaat in de Meulunterse Beek en Nederwoudse Beek – en de Veender Beek die overgaat in de Fliertse Beek. Daarmee is Lunteren sinds mensenheugenis een belangrijke waterleverancier.
Tussen de Postweg en de Kruisbeekweg komen de Meulunterse- of Overwoudse Beek, de Buzerdse Beek, de Loenhorster Beek, de Veender- of Fliertse Beek, de Drieenhuizerbeek en de Lunterse Beek bij elkaar en gaan verder over als Lunterse Beek. Het is voor Nederlandse begrippen een zeer markant punt. Hier kruisen al deze beken elkaar. Vandaar de naam Kruisbeekweg. Ten noordwesten van dit kruispunt komt de Sprakelaarse Beek boven. Die gaat verderop ten westen over in de Lunterse Beek.
Op de Postweg (vroeger een deel van de postkoets-route naar Amsterdam) was bij veel water in de Vallei ter hoogte van de Groote Voort de beste doorwaadbare plaats. Daar kon men voort. De naam van de boerderij en van de familie van de Voort zijn daarvan afgeleid. Plaatsnamen als Amersfoort, Coevorden en Vilvoorde hebben een soortgelijke betekenis. Een ‘voorde’ werd in het zuiden en westen van het Nederlands taalgebied ook aangeduid met drecht, trecht of tricht. Denk aan alle Nederlandse plaatsnamen die hiermee eindigen zoals de Drechtsteden, Drachten, Utrecht, Maastricht enz. De naam komt ook in andere landen voor. In Duitsland heb je bijvoorbeeld Dietfurt, Erfurt, Frankfurt, Ochsenfurt en Steinfurt en in het Verenigd Koningkrijk bijvoorbeeld Guilford en Oxford.
Fort Daatselaar
De betekenis van de Lunterse beken lijkt niet groot, omdat hier nooit watermolens of wasserijen hebben gestaan, maar de cultuur-historische waarde is weldegelijk van belang. Dankzij de Lunterse kwel- of laaglandbeken ligt, heel strategisch, ten noorden van de Lunterse Beek het voormalig fort Daatselaar. Het is een onderdeel van de Grebbelinie. De slotgracht van dit fort heeft rond 1850 stromend water gehad, gevoed door de oude loop van de Lunterse Beek.
Daar waar de Lunterse Beek de Slaperdijk (ook een deel van de Grebbelinie) kruist, kwam de Sprakelaarse Beek uit in de Lunterse Beek. Het gebied is een belangrijke ecologische verbindingszone. Vooral diersoorten als dassen en boommarters hebben zo de mogelijkheid om, via deze ecologische verbindingszone, van de Veluwe naar de Utrechtse Heuvelrug te trekken. Daarnaast moeten de nattere delen, met name de Nederwoudse Beek en de Buzerdse Beek, ook voor diersoorten als kamsalamander en vissen weer een aantrekkelijk leefgebied worden. Deze ecologische verbindingszone strekt zich, via Lunteren, uit van de noordkant van Renswoude tot aan de noordkant van het Wekeromse Zand.
Meer informatie hierover vindt u elders op het weblog.
Lunterse zandverstuiving
In deze ecologische verbindingszone ligt, ten oosten van Lunteren, een zandverstuiving. In de afgelopen 200 jaar is deze Lunterse zandverstuiving bijna dichtgegroeid. Actief stuivend zand komt in noord-west Europa, buiten Nederland, bijna niet meer voor. Dit maakt de Lunterse zandverstuiving geomorfologisch, landschapskundig, ecologisch en cultuurhistorisch erg waardevol. De noord-oostrand van de Lunterse zandverstuiving bestaat uit een hoge grenswal. Het heet nu, ook al ligt het op Lunterse grond, het Wekeromse Zand. Deze wal is door de boeren in de zestiende eeuw aangelegd en met eiken beplant ter bescherming van de aangrenzende landbouw-gronden in de Wekeromse Eng en de Wekeromse Meent. De wal werd aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw ingeplant met grove den om verdere verstuiving te voorkomen. Het kan er regelmatig spoken.
Door de wind zijn sommige delen van de zandverstuiving zelfs weg geblazen tot onder het waterpeil. Daar zijn mooie vennetjes ontstaan. Vlak bij een van deze vennetjes is het verschil tussen het dekzand en stuifzand goed te zien. Het dekzand is helder geel omdat het geen humusdeeltjes bevat. Het stuifzand is okergeel omdat het wel humusdeeltjes, afkomstig van verstoven bodem, bevat. Tussen het dekzand en het stuifzand is in de bodem soms nog een donker gekleurde laag aan te treffen. Die donkere kleur komt door organisch materiaal zoals heide en gras.
Door het stuifzand ontstaan grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht. Omdat water nauwelijks wordt vastgehouden kunnen er bijna geen planten overleven en is, bij wind, het zand de ‘immer bevreesde beul van boer en natuur’.
Meer informatie hierover vindt u elders op het weblog.