.
.
In mijn eentje
Eén dag besloot ik het helemaal mee te maken. Listig kreeg ik het thuis voor elkaar, dat ik de schoenen in plaats van de klompen aan mocht naar school. Als de ware toedracht uitkwam zou dat wel mot geven in de huiselijke kring en met meester Eijgenraam, die altijd overal achter kwam, maar zo ver moest je niet vooruit kijken.
Toen ik buiten adem van het rennen tegen negenen bij het grote tentenkamp achter de kazerne arriveerde, was het er doodstil. In de verte ontdekte ik een schildwacht en dichterbij ineens een manke soldaat die in z’n werkpak bezig was stro bij elkaar te vegen. Hij vertelde, dat “ze” al om zes uur uitgerukt waren. Hij meende naar de kant van Oosterbeek; de staf zou in de “Koude Herberg” zitten en voor vandaag lag de vijand bij de Rijn.
Was me dat even een teleurstelling, ik kon wel grienen. In mijn eentje ben ik toen toch op zoek gegaan naar het slagveld. Het werd een schitterende dag met veel geknal en prachtig patrouillewerk van de rode huzaren. De Gele Rijders met hun geweldige beremutsen waren er ook bij. Met zulke kerels op je hand moest je wel winnen…
Nee, natuurlijk had ik geen leeftocht (lunchpakketje) van huis mee kunnen smokkelen maar tijdens de grote middagrust zagen de langs de weg liggende infanteristen wel, dat ik wat gebruiken kon. “Heb je honger, burger?” , vroeg er een. “Doe je mee?”, vroeg een ander. Kuch en worst waren rijkelijk mijn deel en ik mocht uit een veldfles de rest van de koffie opdrinken. En in de namiddag met de troep terug naar Ede.
Lekker voelde ik me niet, toen ik mijn vader onder ogen kwam. “Waar ben jij de hele dag geweest?” Tegen die vraag had ik geen verweer. Ik bekende. Onmiddellijk naar boven en naar bed, luidde het vonnis. Ik sliep als een roos.
Paard en fiets
Ede kreeg behalve zijn infanteristen ook de “7,5 cm veld” en zijn blauwe huzaren. Van het eerste een heel, van het andere een half regiment. De lol om mee op manoeuvre te gaan was er toen af. Och ik had zelf de wapenrok een paar jaar moeten dragen en dat wakkert de animo beslist niet aan. Bovendien had ik een meisje en daar gaf ik meer om dan om het uniform. Ouder geworden, kijk je ook door de romantiek van het spel heen, dat in wezen toch een diep ernstige ondergrond had. Ook in zijn oude stijl.
Nee, voor mij was het toen ook: Leve de burgerpet, al steken de haren erdoor. Wel zorgden de parades met de infanterie en de bereden wapens in groot tenue, met de glanzende paarden in stap of in draf nog voor een aardig kijkspel op de hei bij de “Twaalf apostelen”. Doch geleidelijk werden de uniformen grauwer en er mocht niet teveel blinken en glimmen. Ook hoorde je nu en dan het woord motorisering vallen, maar dat proces kwam niet snel op gang. Paard en fiets stonden voorlopig nog hoog in aanzien.
Trekhonden
Wonderlijk deed het aan, toen op een gegeven ogenblik ook de trekhond zijn intrede deed. Lang heeft die periode niet geduurd maar in Ede bestond in die dagen heus een mitrailleurcompagnie – het kunnen er ook twee geweest zijn – met hondentractie. Het schiettuig rustte op een karretje met gummibanden. De grote herders – twee voor een karretje – hadden er een makkie aan maar het was geen gezicht. Af en toe werd er ondanks “koest Bello” braaf geblaft tegen de loslopende soortgenoten en ’t gaf de verzorgende manschappen nogal wat zorgen bij bepaalde gelegenheden, als u me begrijpt. Een hond kan zijn natuur nu eenmaal niet veranderen, ook al is hij bij Hare Majesteit’s leger ingelijfd.
Rangen en standen
Het drie gedeelde garnizoen stond in Ede goed aangeschreven, meen ik. Vroeger bleef het nogal op zichzelf. Misschien schuld van burgers èn militairen. In de militaire sektor waren overigens ook nogal grenzen die angstvallig in acht genomen werden. De infanterie, nou ja dat waren de zandhazen, de grote massa, van big tot opper-officier. Daarboven stond de “veld” officieel de veldartillerie. Een soldaat te paard, of hij nu stukrijder of batterijcommandant was, kon je toch niet vergelijken met zo’n pakezel van een infanterist! De scheidingslijn liep door tot in de hoogste regionen, u kunt het geloven of niet.
Maar ver boven de veldartillerie verheven voelde zich weer de cavelerie. Die keek de lui met de rammelende kanonnen niet aan, om van de zandhazen maar niet eens te spreken. Zo was dat dan. De huzaren op de bovenste sport van de ladder. Of nee, niet helemaal. Ondanks de kanonnen vormden de Gele Rijders het élitekorps. Officieren overwegend met dubbele namen, vaak uit de adel. Het lagere kader werd gekenmerkt door barse koppen met martiale snorrebaarden. De manschap: een nauwkeurig geselecteerd vrijwilligerskorps, in doorsnee kerels als bomen. Ze waren beroemd bij de dienstmeisjes van Arnhem, hun garnizoen, maar als de Rijders de stad ingingen om te passagieren, waren het geen gemakkelijke klanten. Met de infanteristen, die ze in café’s ontmoetten dweilden ze de vloer aan…
Pantserwagen
Uit de tijd, dat de motorisering nog in haar babyschoenen stond, nog een laatste herinnering.
Het was, laat eens zien… in het najaar van 1927 of ’28. Er waren weer grote manouvres op de West –Veluwe.
Ze droegen al een ietwat ander karakter. Nu en dan bromde een vliegtuigje boven het strijdtoneel, dat zich op een goede dag verplaatst had naar de bossen en de heide ten oosten van Lunteren.
Er was nog een ander nieuwtje op die gedenkwaardige dag: de vijand bracht een pantserauto in het vuur. We zagen het geval op de weg door de Hoge Valk. Een wonderlijk geheel, gebouwd op een chassis van een kleine vrachtauto.
Het leek of er een kippenhok op wielen aan kwam rijden. Vandaar dan ook, dat de mannen die een mitrailleurpost bij de Valkse school bezetten, de ogen wijd openspalkten, toen ze op de zijwand van het voertuig “pantserwagen” lazen. Meteen losten ze een salvo op het monster, dat hoewel reeds gepasseerd, nu ook door de achterdeur van zich afvuurde en hoe! Een geweldige knal, een beste rookwolk, maar de helft van de kartonnen bepantsering gaf de geest en kwam in de sloot terecht. Toeschouwers en mitraillisten lachten zich een bult.
De auto reed nog door tot de brug over de Barneveldse beek. Hij was al aan de andere kant toen uit de struiken een officier-scheidsrechter opdook. “Kun je niet beter uit je doppen kijken”, snauwde hij de chauffeur toe. “Heb je dat bord niet gezien? Deze brug is opgeblazen: daar kun je dus niet over, stommeling”. En daarmee had de vijand een slechte zet gedaan op het manouvreschaakbord……
Jac. Gazenbeek | Januari 1966