Een nieuwe kijk op een oude wildwal

Een mooi inzicht in het reilen en zeilen rondom de wildwal.

Sinds de afgelopen twintig jaar zijn er sporadisch artikelen van amateurhistorici verschenen, waarin de wildwal tussen Meulunteren en Wageningen centraal staat. Deze eeuwenoude wal moet haast wel een mooi verhaal met zich meebrengen, maar de verschenen artikelen wisten vaak slechts glimpen van dat verhaal te vertellen. Door het wegblijven van kennis, raakte de wildwal in vergetelheid en werd deze zeer vatbaar voor erosie. Bij de buurt Ede-Veldhuizen, maar ook bij de gemeenten Ede en Wageningen kwam mede hierdoor een grote behoefte voor professioneel onderzoek naar de wildwal.

In 2005 resulteerde dit in een onderzoek naar het Wageningse deel van de wal en in 2010 zelfs voor het gehele traject. De onderzoeken leidden helaas slechts gedeeltelijk tot nieuwe inzichten. De reden hiervoor is dat de onderzoeken vaak vanuit bepaalde afzonderlijke disciplines werden uitgevoerd, zonder dat er naar verbanden werd gezocht met andere disciplines. Veel vragen bleven onbeantwoord en verder verval van de wildwal kon nog niet worden gestopt.

Aan het begin van dit jaar heb ik de mogelijkheid gekregen om een kortlopend interdisciplinair historisch-geografisch onderzoek naar de wildwal tussen Meulunteren en Bennekom te verrichten, waarin alle vergaarde informatie nog eens kritisch werd bekeken en vooral werd gezocht naar verbanden tussen de vakdisciplines. Het was tijd voor een nieuwe kijk naar dit oude cultuurhistorische element.

Wildwal ter hoogte van de Beukenlaan in Lunteren. Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Wildwal ter hoogte van de Beukenlaan in Lunteren. Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Onbeantwoorde vragen

Zoals ik net kort heb geschetst, waren er aan het begin van mijn onderzoek nog veel vragen onbeantwoord. Zo was er bijvoorbeeld geen beeld over de ouderdom van de wal, mogelijke voorgangers en de exacte functie van de wildwal. In eerdere onderzoeken zijn wel aanzetten gedaan om deze vragen te beantwoorden, maar harde bewijzen bleven achterwege. Volgens de meest gangbare theorie is de wildwal aangelegd om het grof wild (herten en zwijnen) te weren van de akkers en deze in de bossen te houden ten behoeve van de jacht.[i]

Een eerste stap in het beantwoorden van de vragen is om te kijken in hoeverre deze theorie gerechtvaardigd is. Omdat de graven en hertogen van Gelre (en later de stadhouders) alle onontgonnen (woeste) gronden in bezit had, met daarbij alle gebruiksrechten zoals jacht, mochten de boeren zelf het wild niet bejagen. Uitgaande van de bovenstaande theorie, zou de wildwal daarom als barrière om de woeste gronden moeten hebben gelegen. Een blik op de 19e eeuwse topografische kaarten geven voor het overgrote deel inderdaad dit beeld weer.[ii] Voor extra zekerheid zijn er op verschillende plekken langs de wildwal grondboringen verricht. Het landgebruik is door de eeuwen heen namelijk zeer veranderd, waardoor de kaarten een vertekend beeld kunnen geven. De bodem is veel meer statisch, zodat hier een veel nauwkeuriger beeld kon worden achterhaald.

Grondboringen

De grondboringen werden als lijn dwars op de wildwal gelegd, zodat er zowel ten oosten als westen van de wildwal, als ook onder de wal werd geboord. Ook in de bodem kwam een soortgelijk beeld van de landschappelijke ligging naar voren, waar de  Wildwal als grens tussen cultuurland en woeste grond fungeerde. Opvallend was dat de bodem onder de wildwal meer kenmerken van woeste grond dan van cultuurgrond had.[iii] Dit zou namelijk betekenen dat de wal op het eigendom van de adel was aangelegd. Met in het achterhoofd dat de adel geen boodschap had aan de smeekbeden van de boeren omtrent de wildschade en zij zelfs bruut werden verminkt of ten dode gebracht wanneer zij werden beschuldigd van stroperij (zie kader), waarom zou de adel dan een stuk van hun geliefde jachtgrond opofferen ten behoeve van diezelfde boeren? Een compromis zou tot de mogelijkheden behoren, maar hier zijn geen aanwijzingen voor gevonden in de archieven, terwijl voor het bereiken hiervan en het aanleggen van de wal toch veel correspondentie nodig zou zijn geweest.

Een wrede, maar effectieve les

Dat de adel hun jachtprivilege zeer belangrijk vond, wordt wel duidelijk bij een blik in de straffen voor s elke stroper te bestraffen met verlies van het leven en zijn bezit. Daarnaast mochten de boeren alleen windhonden houden indien de nagels van de voorpoten waren verwijderd. Indien bij controle bleek dat dit niet het geval was, waren de handhavers gemachtigd dit ter plekke te doen met behulp van een nijptang. De bevolking dacht dus wel twee keer na voordat men wild besloot te bejagen. Daarnaast zijn er nog meer onduidelijkheden. De wildwal ter hoogte van Lunteren bevond zich midden in de heide, oftewel midden in het adellijke jachtgebied. Volgens de theorie zou de wal juist aan de rand van de heide gelegen moeten hebben. Het begint er daarom steeds meer weg van te krijgen dat de koppeling met de adellijke jachtpartijen onjuist is. Een bevestiging hiervoor komt vanuit de jacht zelf. Hoewel de graven en hertogen van Gelre wel jaagden, werd er pas fanatiek op de Veluwe gejaagd vanaf de 17e eeuw. Reden hiervoor was de slechte wildstand op de Veluwe, veroorzaakt door de nog aanwezige wolvenpopulatie en de woedende oorlogsomstandigheden. Uit jachtaantekeningen uit het Koninklijk Archief valt op te maken dat prins Maurits eind 16e en begin 17e eeuw het westen(!) verkoos boven de Veluwe, doordat de wildstand in het westen vele malen hoger was.[iv] De wildwal staat echter al ingetekend op een manuscriptkaart van 1568 bij Ede en rondom het Moftbos in 1570.[v]

Grondboringen op en rondom de wildwal bij landgoed ‘de Driesingel’ te Lunteren. - Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Grondboringen op en rondom de wildwal bij landgoed ‘de Driesingel’ te Lunteren. – Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Akker- of wildwal

Als we deze bevindingen terugkoppelen aan de vooraf gestelde theorie, kan worden geconcludeerd dat de theorie dat het wild in de bossen gehouden moest worden voor de jacht, niet van toepassing is op de aanleg en functie van de wildwal. Wat resteert is het beschermen van de akkers tegen wildschade.

Wat literatuuronderzoek laat ons vervolgens zien dat deze functie in zijn geheel overeenkomt met de functie van een akkerwal: net als de wildwal één van de vele waltypen in Gelderland. Een akkerwal werd om de gemeenschappelijke akkercomplexen aangelegd om deze te beschermen tegen wildvraat. Is het mogelijk dat onze wildwal van oorsprong een akkerwal is geweest?

Om deze nieuwe vraag te kunnen beantwoorden, moeten we ons meer verdiepen in de akkerwallen. Theo Spek heeft hier in zijn dissertatie over het Drentse esdorpenlandschap reeds uitvoerig onderzoek naar verricht.[vi] Hieruit komt naar voren dat niet alleen de functie, maar ook de opbouw van een akkerwal opvallend overeenkomt met de opbouw van de wildwal. In beide gevallen is er sprake van een walstructuur met een greppel aan de ‘wild’zijde. Daarnaast betreft het een geheel sluitende wal, met enkel doorgangen voor het vee die door hekken werden gesloten. Tevens komt in de studie van Spek naar voren dat elk dorp of marke zijn eigen akkerwal aanlegde en beheerde.

In de Drentse situatie ontstonden dus solitaire omwalde essen, met daaromheen de woeste gronden en gebruiksbossen. In ons gebied is echter sprake van een andere situatie en mag je deze gegevens niet zomaar één op één overnemen. Juist dit verschil kan echter een aanknopingspunt bieden. In tegenstelling tot de Drentse situatie, lagen de gemeenschappelijke akkers van de buurten op de Zuidwest-Veluwe naast elkaar. Het aanleggen van afzonderlijke wallen zal op de scheiding tussen twee buurten voor een kwetsbaar punt zorgen. Het wild zou gemakkelijk door zo’n punt naar binnen kunnen glippen en schade aan beide akkers kunnen leveren. Het is daardoor zeer aannemelijk dat de buurten hun afzonderlijke akkerwallen met elkaar verbonden tot een aaneengesloten barrière. Dit zou ook een verklaring kunnen zijn voor de verschillende delen van de wildwal op de manuscriptkaart van Witteroos uit 1570, waar duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de Manense wiltgraaf en (vermoedelijk) Leeuwense wiltgraaf. Wat dit betreft, zou de wildwal in theorie dus goed een complex van voormalige akkerwallen kunnen zijn.

Het vermoeden van  Keunen en Renes dat de wildwal uit losse delen is opgebouwd, wordt hiermee tevens bevestigd.[vii]  Hoewel dit nieuwe inzicht een verklaring geeft voor de aanwezigheid van de wal, blijft de vraag waarom de wal op woeste grond is gelegen. Een akkerwal zou immers dienen als eigen bescherming en daarmee op eigen grond zijn aangelegd. Daarnaast is er nog altijd de kwestie van Lunteren, waarbij de wal midden in de heide ligt. Een mogelijke verklaring hiervoor komt tevens uit het onderzoek in Drenthe. Spek merkte op dat de akkerwallen op 16e eeuwse grondschattingskaarten niet rondom de akker, maar vaak tientallen meters verder in de heide gelegen waren. Hij verklaarde dit vanuit de agrarische ontginningen. De boeren waren destijds nog midden in de ontginningen, zodat de wal vaak in de heide werd aangelegd en elke boer op zijn eigen tempo naar deze wal kon ontginnen.

Zuidwest-Veluwe

Zou een soortgelijk scenario zich misschien ook hebben afgespeeld op de Zuidwest-Veluwe? Dit zou een verklaring zijn voor de aanwezigheid van woeste grond onder de wildwal. Tussen Doesburg en Bennekom zouden de gronden dan zijn ontgonnen tot aan de wal, terwijl de ontginningen bij Lunteren nog niet zover waren gevorderd. Ook hier is een logische verklaring voor, aangezien ten oosten van Lunteren wat armere gronden aanwezig zijn dan in de omgeving van Ede.[viii] Hierdoor waren de akkers ook minder vruchtbaar en was de heide voor Lunteren noodzakelijk om genoeg voedsel te kunnen produceren. Er resteert alleen nog wel een groot probleem. De woeste grond was immers eigendom van de adel en behoorde tot hun jachtterrein, dus hoe konden de boeren deze grond ontginnen? Normaal gesproken was dat ook niet mogelijk, totdat Reinald II, de toenmalige graaf van Gelre, in de 14e eeuw in grote financiële nood verkeerde. Hierop besloot hij veel van zijn woeste gronden te verkopen, met daarbij een jaarlijkse belasting, de zogenaamde tyns. De tynsrekeningen die bewaard zijn gebleven, laten zien dat vrijwel alle dorpen tussen Lunteren en Wageningen in de 14e eeuw woeste gronden hebben aangekocht. Over de gehele Veluwe is in deze periode zelfs circa 20.000 hectare grond uitgegeven.[ix]

Vooral in aaneengesloten heidegebieden heeft deze uitgifte tot problemen kunnen leiden. De graaf moest immers goed duidelijk hebben welke gronden hij in tyns had uitgegeven, en welke nog in zijn bezit waren. Helemaal wanneer de heideterreinen niet meteen werden ontgonnen, maar eerst werden gebruikt om bijvoorbeeld plaggen te verzamelen voor de potstalbemesting, waren de verschillende gebieden in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Om onenigheid te voorkomen, moesten de boeren hun grond bevreden, oftewel omheinen. Vermoedelijk heeft dit geleid tot de aanleg van een wallichaam, dat naast het bieden van een duidelijk grens ook bescherming bood tegen wildschade. De kans op wildschade was immers veel groter, omdat de akkers nu dichter bij het leefgebied van het wild kwamen te liggen. Gebaseerd op dit gegeven, zal de wildwal als wallichaam eind 14e/ begin 15e eeuw zijn aangelegd, wat tevens weer overeenkomt met de (ongefundeerde) bewering uit de Geschiedenis van Ede van 1933.[x]

topografische kaart wildwal

Kaart De ligging van de wildwal in de heide bij Lunteren, kan het resultaat zijn van de uitgave van woeste gronden in de 14e eeuw. Hierbij fungeerde de wal naast wildkering vooral een grensafbakening. Bron: Topografisch Militaire Kaart 1854

Hoge wildstand

Veel puzzelstukjes vallen dus op hun plek, wanneer de wildwal als voormalige akkerwal wordt beschouwd. Dan rest de vraag hoe deze wal een wildwal is geworden? Aangezien beide waltypen qua opbouw nagenoeg identiek zijn, lijkt de verandering hoofdzakelijk in de naam te zitten. In de archieven en op manuscriptkaarten worden akkerwallen vaak als vrede of vredinge aangeduid. De oudste vermeldingen van de wildwal betreffen een wiltvrede of wiltgraeff. De toevoeging van wilt kan worden verklaard doordat de Veluwe van oudsher al een veel hogere wildstand heeft gehad dan gebieden waar een wildwal afwezig is. Hierdoor zal de dreiging van het wild ook veel nadrukkelijker aanwezig zijn geweest en heeft men sneller deze naam aan de wal verbonden.

De jacht

Het is overigens onjuist om nu te denken dat de jacht geen enkele rol speelde in de geschiedenis van de wildwal. Vooral aan het eind van de 17e eeuw zijn er veel problemen rondom de wildwal, zoals te lezen is in de resolutieboeken van de afzonderlijke buurten.[xi] Destijds werd er tevens intensief gejaagd door Willem III, die het gebied rondom Ede als één van zijn favoriete jachtgebieden bestempelde. Het is bekend dat Willem III de wildstand op de Veluwe kunstmatig verhoogde, zodat hij altijd genoeg bejaagbaar wild had en zijn jachtpartijen (en daarmee zijn faam) uiterst succesvol waren. Aangezien Willem III meer wild importeerde dan hij uiteindelijk bejaagde, bleef de wildstand toenemen, wat weer voor meer schade en bijbehorende klachten bij de buurten zorgde.

Volgens dit verband lijkt het alsof de adellijke jachtpartijen de bron van het overlast was. De buurten zullen het destijds ook ongetwijfeld zo hebben ervaren. De vraag is echter of dat ook terecht was. De wildwal was immers zo aangelegd, dat het wild de akkers niet konden betreden. Vanuit het bestek uit 1771-1772 dat in de resolutieboeken bewaard is gebleven, kan de maatvoering van de wildwal worden achterhaald (zie kader).

De verdediging bestond uit een wallichaam, met aan de wildzijde een brede greppel van 3 Rhijnlandse voet diep. Het vrijgekomen zand werd gebruikt om de wal op te hogen, waarmee deze tevens 3 voet hoog werd en het totale hoogteverschil op 6 voet uitkomt. Omgerekend betekend dit een hoogteverschil van 1,88 meter. Hoewel er geen maatvoering is voor de breedte van de greppel, is bekend dat de breedte van de wal op 7 voet (circa 2.20 meter) uitkwam. Het is aannemelijk dat de greppel oorspronkelijk een soortgelijke breedte heeft gehad. Op meerdere plekken langs de wildwal is tijdens een booronderzoek naar voren gekomen dat ook aan de agrarische kant van de wildwal een greppel aanwezig was. Vermoedelijk was deze greppel puur gegraven om nog meer zand te verkrijgen om de wal op te hogen.

Aanleg van de wal: van hogere hand of niet?

F.W.J. Scholten stelde in 1998 dat de aanleg van de wildwal van hogere hand gecoördineerd moest zijn geweest. Met de theorie dat de wildwal het product is van aan elkaar gegroeide akkerwallen, lijkt er geen sprake te zijn van een dergelijke coördinatie. De gedachte van Scholten is echter niet  geheel onjuist. Het bestek voor de nieuwe wildwal uit 1771-1772, dat door Doesburg als eerste werd ingevoerd, werd door de andere buurten klakkeloos overgenomen. Wanneer het een nieuw bestek betrof, zou je verwachten dat de buurten eerst zekerheid wilden hebben dat de gewenste maatvoering  ook effectief was. Het is mogelijk dat het bestek identiek is aan de ‘oorspronkelijke’ maatvoering, die misschien in oudere resolutieboeken was opgetekend. Deze oudere exemplaren zijn helaas niet meer aanwezig, waardoor dit niet achterhaald kan worden.

Een andere mogelijkheid is dat het bestek ergens anders al succesvol in gebruik was. Naast wildwallen en akkerwallen bestonden er ook boswallen, die de jonge aanplant tegen wildvraat beschermden. Deze wallen werden door de Gelderse Rekenkamer op grote schaal aangelegd. Klaas Bouwer heeft in zijn boshistorische studie naar de Zuidwest-Veluwe  het bestek van deze boswallen weten te achterhalen. Wat blijkt, de bestekken zijn identiek aan elkaar. Of de buurten dit bestek ook daadwerkelijk hebben gebruikt is onzeker, maar het behoort zeker tot de mogelijkheden.

Op de reconstructie van de wildwal, die door de Jac. Gazenbeekstichting in 2000 is uitgevoerd, is tevens een hekwerk geplaatst. Hoewel de authenticiteit van de wal hiermee valt te betwijfelen, heeft de reconstructie de wildwal weer nieuwe publiciteit gegeven. - Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Op de reconstructie van de wildwal, die door de Jac. Gazenbeekstichting in 2000 is uitgevoerd, is tevens een hekwerk geplaatst. Hoewel de authenticiteit van de wal hiermee valt te betwijfelen, heeft de reconstructie de wildwal weer nieuwe publiciteit gegeven. – Foto: ©Louis Fraanje/JGS

Hekwerk

Daarnaast zijn er theorieën over een extra verdedigingswerk boven op de wal. Uit eerdere artikelen is al naar voren gekomen dat er wordt gesproken van een hekwerk. Op de cover van Rondom de Grijze toren en bij de reconstructie van de wildwal ter hoogte van de Boslaan is een dergelijk hekwerk ook afgebeeld. Volgens Scholten (1998) en Breman (2010) zijn er aanwijzingen voor het gebruik van een hekwerk te vinden in de resolutieboeken van Bennekom.[xii] Er wordt hier gesproken van rikken of rekken, die door de auteurs duiden op een hekwerk. Jan Kijlstra vermoedt dat hiermee echter geen hekwerk op de wal wordt bedoeld, maar de houten begeleiders, die het vee belemmerden om links en rechts van het hek over de wal te kunnen klimmen.

Met de hekken waarover in de resolutieboeken wordt gesproken, worden dan ook de hekken bij de doorgangen bedoeld. Kijlstra is wel voorstander van de andere theorie, dat er bovenop de wal begroeiing heeft gestaan. Vermoedelijk betroffen dit doornige struiken. Aangezien het te lang zal duren voor deze soorten om zich spontaan te vestigen, zullen enkele struiken zijn aangeplant. Een aanwijzing hiervoor kan tevens uit de resolutieboeken worden gehaald, doordat er bij de buurtspraak van Manen uit 1686 wordt gesproken dat ieder sijn deel in de wiltgraeff volcomentlijck sal moeten met behoorlijk hout, waarbij hout duidt op de fysieke bomen en struiken in plaats van gezaagde planken. Het proefsleuvenonderzoek van RAAP laat tevens plantgaten bovenop de wal zien.[xiii] Tot op heden is er echter nog onvoldoende bewijs om de aanwezigheid van doornige struiken te bevestigen, al lijkt deze theorie aannemelijker dan de aanwezigheid van een hekwerk.

Zowel voor zwijnen (te hoog en steil om te beklimmen) als voor herten (te breed om te springen) bood de wildwal hiermee een uitstekende kering, ongeacht de wildstand. Maar waar komen de klachten dan vandaan? De echte oorzaak moest men niet zoeken bij de adel, maar bij de buurten zelf. Elke nalatigheid kon grote schade tot gevolg hebben, aangezien het wild dan vrije toegang tot de akkers had. Het lijkt vanzelfsprekend dat men de wildwal daardoor in continue goede staat probeerde te houden. In de resolutieboeken lijkt dit streven gedeeld te worden. Met name in het laatste kwart van de 17e eeuw komt namelijk bij elke buurtspraak het verzoek naar voren om de wildwal in goede staat te houden. Dit zegt echter ook iets over de mentaliteit van de bevolking. Indien iets vanzelfsprekend is, wat het onderhoud van dit belangrijke object is, hoeft het niet steeds herhaald te worden. Blijkbaar was het dus noodzakelijk dat de wildwal steeds onder aandacht werd gebracht.

Maar ook al werd de wal niet steeds goed onderhouden; een aarden wal vervalt niet zomaar. Toch bleek dit een heikel en terugkomend punt. Zoverre zelfs, dat de buurtmeesters besloten om boetes in te voeren. Dit biedt tevens een kijkje in de redenen van verval. Naast gebrekkig onderhoud, komen hier oorzaken naar voren als het weiden van schapen en het beklimmen van de wal, maar ook het niet sluiten van de hekken. Een treffend voorbeeld komt vanuit de buurtspraak van Bennekom in 1687, waarbij een van de boeren vindt dat hij een te groot deel van de wal moet onderhouden en hij het nut er niet van inziet, omdat er geen overlast van wild was. De dreiging van het wild was inderdaad een periodiek verschijnsel en het lijkt erop dat de bevolking al snel gemakzuchtiger met de wal omgingen in tijden van ‘kalmte’. Schade die ontstond doordat men schapen op de wal liet lopen of zelf de wal beklom als binnendoorweg, werden hierdoor niet meteen gerepareerd. Dit kon in relatief korte tijd voor een snelle verval zorgen, waarmee het wild bij een volgend bezoek op vele plekken de wal kon passeren en de akkers kon binnendringen.

Het overlijden van Willem III in 1702, leidde voor de Veluwse boeren een nieuw tijdperk in. Zijn opvolgers, Willem IV en Willem V, waren veel minder gepassioneerde jagers dan hijzelf, helemaal wat betreft de parforcejacht.[xiv] Het wegvallen van de adellijke jacht zorgde wederom voor een toename in de wildstand. Omdat de wildstand nu werd bepaald door natuurlijke omstandigheden zoals slechte mastjaren, was de dreiging van het wild nog wisselvalliger en raakte de wildwal steeds verder in verval. Zelfs zo erg, dat de wal omstreeks 1770 niet meer gerepareerd kon worden en de buurten overgingen tot de aanleg van een geheel nieuwe wildwal. Deze wal is tevens de wal die nu in het huidige landschap nog (deels) zichtbaar is. Tot op heden is nog onbekend of de voorlopers van deze wal op dezelfde plek hebben gelegen, of dat er sprake is geweest van opschuiving. Keunen en Renes vermoeden het laatste, door de aanwezigheid van lijnstructuren op de es.

Na de aanleg van een nieuwe wildwal, voerde de buurten tevens een ander onderhoudsregime. Elke boer was verantwoordelijk voor de onderhoud van een stuk van de wildwal. Dit aandeel was gekoppeld aan de kans die hij zou hebben op wildschade. Boeren waarvan de akkers dichtbij de wildwal waren gelegen, hadden meer kans op wildschade en kregen daardoor een groter stuk toegewezen dan de boeren wiens akkers verder van de wal af lagen. Hiermee werd een groot gedeelte van het probleem opgelost, want juist de laatste groep boeren was eerder geneigd om hun aandeel in het onderhoud te verslonzen. Het had immers geen directe gevolgen voor hun eigen akkers en zo kon kostbare tijd en geld worden bespaard. Dat dit nieuwe onderhoudsregime succesvol was, blijkt wel uit de resolutieboeken: na 1773 komt de wildwal nauwelijks nog ter sprake op de buurtspraken. Op 16 september 1783 geeft Willem V vervolgens een publicatie uit, waarin wordt vermeld dat ‘wegens de vermenigvuldiging der herten en reeën, ieder tot de jacht gekwalificeerde het wild zou mogen schieten en vangen’. Uiteraard leidde dit tot een complete klopjacht, waardoor de wildstand drastisch daalde en de vrijbrief meteen weer werd ingetrokken. De Franse invloeden die destijds in de samenleving heerste, waarbij burgerlijke vrijheid en gelijkheid hoog in het vaandel stond, leidde uiteindelijk tot een algehele afschaffing van het jachtrecht in 1795 en was de wildkerende functie van de wildwal overbodig. De wal fungeerde echter nog wel als grensmarkering en werd derhalve nog in stand gehouden. Daarnaast kwam halverwege de 19e eeuw de leerlooierij in opmars, waardoor massaal hakhout werd geteeld voor de kostbare eikenbast. De rijkere bevolking kon percelen volplanten met hakhout, maar voor de boeren waren de percelen noodzakelijk als akkergrond. De wildwal bood hier wel een uitkomst, waardoor er veelvuldig hakhout op de wal werd aangelegd. Dit is ook de reden waarom er nu nog vaak hakhoutstobben op de wildwal aanwezig zijn. Met de komst van chemische looimiddelen en efficiëntere grensmarkering zoals prikkeldraad, raakte de wildwal zijn gehele functie kwijt en bleef hij als relict in het landschap achter.

Ondanks de beperkte looptijd van het onderzoek, heeft de interdisciplinaire aanpak een mooi inzicht gegeven in het reilen en zeilen rondom de wildwal. Van oorsprong afzonderlijke akkerwallen, daarna uitgegroeid tot de langste aaneengesloten wildwal van Nederland, door gemakzucht in vervallen staat geraakt, uiteindelijk in zijn geheel weer hersteld naar oude glorie om vervolgens als functieloos relict in het landschap te resteren. Er zijn inmiddels weer verschillende initiatieven gestart om de wildwal nieuw leven in te blazen, waardoor de wal ook voor latere generaties bewaard blijft. Mijn onderzoek was daarom ook geen complete biografie, want het einde van deze prachtige, eeuwenoude steunpilaar is nog lang niet in zicht.

Erik van den Berg

Bronnen:

[i] H.J. van Oort (2010) Timetrail; Reconstructie en historisch-recreatieve route wildgraaf Wageningen-Lunteren, Color Field, ’s-Gravenhage. Pagina 9

[ii] Ik heb hier gebruik gemaakt van de Topografisch Militaire Kaarten uit 1854, 1872, 1897, 1908, 1914 en 1926

[iii] Voor zover we weten is de wal op de oorspronkelijke bodem opgeworpen, zonder deze van tevoren af te plaggen. De oorspronkelijke bodem ligt dus als een ‘fossiel’ onder de wildwal. Vanuit deze fossiele bodem kan vervolgens het bijbehorende grondgebruik worden afgelezen, waarbij menselijk gebruik (akker) een zwarte, losse laag achterlaat. Een dergelijke laag is niet aangetroffen. Daarnaast was de bodem direct onder de wal veel harder, wat erop duidt dat deze nog ongestoord was.

[iv] Koninklijk Huisarchief, Archief van het Koninklijk Jachtdepartement

[v] Gelders Archief, Archief Rekenkamer (toegangsnummer 0012), inventarisnummer 1403 (K254 en K255)

[vi] Zie vooral hoofdstuk (..) van Th. Spek (2004) Het Drentse Esdorpenlandschap; een historisch-geografische studie, Uitgeverij Matrijs, Utrecht

 [vii] L. Keunen & H. Renes (2005) “…den wiltgraeff ofte wech van Wageningen naer Ede…”; resten van de wildwal aan de oostzijde van de Eng van Wageningen, Wageningen/Utrecht. Pagina 7

[viii] Op de bodemkaart 1:50.000 zijn er direct ten oosten van Lunteren verschillende plekken zichtbaar, waar de bodem bestaat uit een zogenaamde duinvaaggrond. Dit bodemtype heeft als kenmerk zeer droog, voedselarm en humusarm te zijn.

[ix] Wartena heeft hier een interessante studie naar verricht. Zie hiervoor R. Wartena (1974) Ontginningen en “Wüstungen” op de Veluwe in de veertiende eeuw In: Bijdragen en Mededelingen Gelre 68 (1974/1975), pagina 1-50

[x] Historische Vereniging Oud-Ede (1933) Geschiedenis van Ede, deel 1, het kerspel Ede

[xi] Voor dit onderzoek zijn alle bewaarde resolutieboeken in getranscribeerde vorm geraadpleegd van de buurten Lunteren en Meulunteren, Doesburg, Manen, Ede-Veldhuizen en Bennekom. Hierbij zijn de jaartallen van klachten over de wildwal vergeleken met de bewaarde jachtverslagen van Willem III. De vergelijking liet een sterk verband tussen beide zien.

[xii] G. Breman (2010) De wildwal tussen Bennekom en Lunteren In: de Kostersteen, Vereniging Oud-Bennekom nr. 114, pagina 1-6; F.W.J. Scholten (1998) Wildgraven, wildwallen en wildvreden op de Veluwezoom In: Historisch Geografisch Tijdschrift, 16e jaargang, pagina 56-59

[xiii] In 2012 is er door RAAP over de gehele Veluwe een proefsleuvenonderzoek verricht naar de opbouw van verschillende walstructuren. Een van de bezochte plekken was Hoekelum, waarbij er op de wildwal plantgaten zichtbaar waren. Zie hiervoor G. Zielman (2012) Wallen op de Veluwe; gemeenten Epe, Apeldoorn, Rheden, Rozendaal en Ede, RAAP, Weesp

[xiv] Voor een gedegen overzicht van de koninklijke jachtpartijen, zie L. Van Everdingen (1984) Het Loo, de Oranjes en de jacht. Joh. Enschede en zonen, Haarlem

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2014/07/15/een-nieuwe-kijk-op-een-oude-wildwal/