Speurend in de spoorsloot van onze jongensjaren
“Als je pruimen wilt hebben, witte of blauwe, moet je maar aankomen!”, zei Arie Vaarkamp een paar dagen geleden door de telefoon en nu staan we met de jonge boer van “Beekzicht” in zijn hof. Er staat een rij pruimenbomen langs de slootkant en de takken buigen van de vruchten. Arie haakt de schoffel in een takvork en schudt, of z’n leven er van afhangt. Met doffe ploffen regenen de pruimen neer tussen de rabarberplanten en in de bonenbedden. En wij maar rapen! Als de emmer bijna vol is, roepen we: “Hou nou maar op met schudden, anders weten ze er thuis geen weg mee…..”.
Schenken van je overvloed
De boer lacht breeduit: “Beter zo, dan dat je ze mekaar straks uit de mond zit te kijken! Kom nog maar ’s terug, maar wacht niet te lang! Over een week is ’t gedaan en de wespen begonnen er ook al aan……!”
Arie is een vlotte boer en niet alleen om de gulheid, waarmee hij ons in zijn pruimenoverdaad laat delen. Het is immers geen verdienste van je overvloed wat weg te schenken. Als er minder zijn, zijn we hier evengoed van harte welkom en gaan we ook met een partijtje dubbele witte of blauwe kwetsen naar huis toe.
Nooit eens
Maar hoe vlot en goed bij de tijd de bewoner van ‘Beekzicht” ook is, over de kistkalveren worden we het samen nooit eens. Hij staat vierkant achter het standpunt van het productschap en tegenover dat van de dierenbeschermers pur sang.Er is geen praten tegen en daarom laten we het onderwerp maar rusten. Doch als we samen bij het hek van de kalverwei komen, schieten we allebei gelijk in de lach. Daar loopt een stel kalveren, bestemd ter aanvulling op Arie’s melkveestapel. Eén van de kalveren stuntelt naar het hek en staat ons daar eigenwijs aan te staren. Dan slaat het plotseling een lange rose tong uit de weke muil naar buiten en draait de punt in é van z’n zwarte neusgaten. Het is of dat kalf een grimas trekt! Daarna zegt Arie – en het bewijst, dat hij toch een machtige vent is – heel olijk: “Die kijkt nou net of zij zeggen wil: Beter één kalf in de wei, dan tien in de kist…”
Hessenweg
We laten de pruimen zolang op de boerderij, want we willen, nu we toch in de buurt zijn, ook nog even naar de spoorsloten. Arie woont aan de Hessenweg, die vanaf de Ginkelse Hei komt, over de Lunterse Berg loopt en dan, het Veluwse hoogterras afdalend, over Barneveld in de richting van Amersfoort gaat. De oer-oude heerbaan is hier een keurig, hoewel smal bitumenwegje , zoals er honderden zijn. Er staan hoge populieren langs te ruisen in de zomerwind. En parallel met de Hessenweg loopt het spoorlijntje, waarover ieder half uur het elektrische treintje van of naar Amersfoort voorbij pendelt.
Spoorsloot
Op sommige punten ligt tussen de weg en de spoorbaan alleen maar de spoorsloot. En als het terrein laag is, zoals hier, waar de Barneveldse Beek weg en spoorbaan kruist, is zulk een sloot altijd de moeite van het rondneuzen waard.
De flora is in het stroomdal van zo’n beek en zijn uitlopers altijd gevarieerder dan in de naaste omgeving. Er groeit een waar oerwoud van planten en diep tussen de stengels en de halmen loert het water. De reizigers in de trein zien misschien even het romige blank van de spirea’s, de witte parasols der schermbloemen en de rode, hoge kattenstaarten heen en weer wuiven, als ze er in volle vaart langs stuiven, doch de rest ontgaat hun uiteraard. Om iets te ontdekken van de schatten in deze lage jungle, moet men de tijd nemen en er rustig bij gaan zitten!
Nooit vergeten
Spoorsloten! Ze hadden in een streek, waar – als op de Veluwe – weinig water te vinden was, op de dorpsjeugd eertijds een magnetische aantrekkingskracht. Eén sloot was er, die we nooit zullen vergeten. Ze was dieper dan de andere en in de waterplantenbegroeiing was een open plek van hoogstens tien vierkante meter. De bodem was er stevig en zandig.
Daar leerden we zwemmen! Op z’n “hondekens”, zoals Pallieter dat placht aan te duiden. Wisten wij, schooljongens uit de hei, veel van school-, rug-, of crawlslag! We ploemten erin, trapten en sloegen het water onder ons weg en als we er tenslotte in slaagden het hoofd tien tellen boven water te houden, schreeuwden we elkander woest toe: “’t Gaat! ’t Gaat! Kijk ik zwem…!” Later leerden we de echte slag van een neefje uit de stad, dat met vakantie over was. Toen zagen we ook de eerste zwembroek en we vonden het maar een overtollig ding. Echt iets voor opscheppers uit de stad…
En ’s winters was die spoorsloot onze ijsbaan! Maar ook een handjevol ouderen kwam er de smalle ijzers onderbinden. Bescheiden van formaat, was die baan een kostelijk en kostbaar bezit. We geloven dat ze meer plezier schonk dan een kanaal van kilometers lengte of het grootste meer had kunnen geven. Omdat het ver in de omtrek de enige schaatsmogelijkheid was en… men een half uur moest lopen om er te komen. Wat je al te gemakkelijk krijgt, geeft niet zoveel vreugde! Daarom waren we wild op die spoorsloot-ijsbaan. Als de vorst inviel, zetten we ’s avonds steevast een bakje water in de tuin om te zien hoe dik het ijs de volgende morgen was. Bleef het vriezen, dan rees na drie, vier dagen de alles beheersende vraag: Zou de spoorsloot al houden?
IJsbrekers
Vol kon het zijn, vooral op zaterdag- en zondagmiddagen zijn op die geïmproviseerde ijsbaan, zo vol dat de botsingen en valpartijen niet van de lucht waren, maar je dacht niet aan afbinden. En dan de vreselijke domper, die bij aanhoudende vorst onherroepelijk gezet werd op die winterse vreugde; als het ijs een behoorlijke dikte gekregen had, kwamen op een kwade dag twee kerels met zagen en bijlen opdagen. Ze begonnen grote blokken ijs uit de spoorsloot te zagen. Die waren bestemd voor de plaatselijke boterfabriek. Wat wij die fabriek en haar afgezanten verwenst hebben! Het snerpende geluid van die zagen sneed ons door de ziel!
Dat zijn zo van die spoorsloot herinneringen uit die tijd dat de jongenskiel nog om de schouders gleed. We zouden ze nog kunnen aanvullen met de belevenissen op de salamanderjacht en de kennismaking met het glibberige kikkerdril, waarvan klompen mee naar huis gingen om, bewaard in een emmer of een serie jampotten, ons iets te onthullen van die wonderlijke gedaanteverwisseling van eitje via donderkopje tot echte jonge kikvors.
Nog weer later was het ook weer de spoorsloot, waar Thijs, de eenvoudige metselaar met zijn grote liefde voor en kennis van wilde bloemen, ons op vroege zondagochtenden de eerste beginselen bijbracht van de botanie, terwijl en passant liet zien, hoe een oordeelkundig geplukt en geschikt veldboeket even schoon kan zijn als het duurste bloemstuk uit de winkel…..
Veel veranderd
En nu zitten we, na vele jaren, weer eens aan de spoorsloot! O, zeker er is wat veranderd in de entourage! Kijk naar de gestroomlijnde elektrische trein die voorbij stormt, waar vroeger het lokaaltreintje met het puffende locomotiefje, de voor- en achterbalkons aan elke wagen, de rood-pluche fauteuils in de eerste klasse, voorbij birrelde als een bedrijvige kloek met kuikens…. Er is heel veel veranderd!
Over de Hessenweg rijdt de groene bestelauto van de bakker uit Barneveld, die een kwarteeuw geleden nog met de hondenkar zijn buitenklanten bezocht. Zo rijdt ook menige boer in de luxewagen naar de markt of naar de kerk, hij heeft radio en telefoon en z’n knecht gaat ’s avonds op de snelbrommer naar de meid…….
Dat is allemaal veranderd, maar het planten- en bloemoerwoud in de spoorsloot bleef zichzelf. Goddank, is er geen fabriek in de buurt die haar afvalwater langs deze weg loost en alle dierlijke en plantaardige leven koelbloedig om zeep brengt. Het geurt hier nog heerlijk en sterk naar bloemen, moeras en levend water, warm gestoofd door de zon. Augustus spoedt ten einde en dit betekent dat er ook veel bloem in vrucht is veranderd. Glimmende, groene zaaddozen prijken aan de stengels van de gele lis, de smeerwortels hebben hun beste tijd gehad, de dotters zijn nog maar alleen terug te kennen aan hun glimmende bladerplakkaten, welig donkergroen alsof ze een extra stikstofbemesting gehad hebben.
Op de grens van spoorbaan en spoorsloot wuift iets wits ons tegemoet. Warempel, daar staan nog als jaren geleden de avondkoekoeksbloemen – familie van de anjers uit uw tuin – volop te bloeien! In het gras langs de slootkant en zelfs erin staat het vol paardenstaarten. Heermoes of brekebeen noemen de boeren ze. Merkwaardige planten, die uit louter breekbare stengels schijnen te bestaan. Hoe velen hebben we er vroeger niet uit elkaar geplukt, lid voor lid, waarbij je telkens op een fijn gezaagd randje keek. Een kokertje van vuilbruine schubjes. Dat waren, zoals we later leerden, de bladeren van deze sporenplanten.
Berenklauwen
Vele schermbloemen zijn al uitgebloeid maar het zevenblad weet nog van geen ophouden. Het wemelt op zijn groenwitte bloesemplateaus van allerhande insecten. En waar de bloei voorbij is, krommen de schermen zich nu echt “beschermend” weer om de massa’s vruchtjes heen, tot deze volkomen rijp en droog zullen zijn. De forse berenklauw laat dat al heel duidelijk zien, maar dat is ook een bijzonder heer; zijn stevige, soms polsdikke stengels moeten zelfs de oude Grieken ten voorbeeld gediend hebben voor de gegroefde zuilen voor hun tempels!
Onophoudelijk jagen blauw- en groenglanzende libellen over de zoetgeurende spirea’s, langs de purperrode band die de machtige kattenstaarten toveren langs het plantenoerwoud en boven de pluimen van het riet.
We hurken bij de rode zonnedauw, het vliegenvangertje dat juist met zijn glinsterende bladharen een prooi omknelt en zo liggen we een paar minuten later bij een plekje open water te kijken naar een ander vleesetend plantje; het wonderlijke blaasjeskruid. Een waterplantje dat geen wortels bezit en dus een drijvend geval is. Met ondergedoken, ragfijn verdeelde bladeren, zoiets als heel fijn aspergeloof. Een stengeltje met enkele zachtgele bloemen steekt er als een ranke mast bovenuit.
Kleine fuikjes
Nu is het merkwaardige, dat die ondergedoken, draderige bladeren bezet zijn met ontelbare blaasjes. Deze hebben een opening met een klepje, dat wel naar binnen maar niet naar buiten open kan. Elk blaasje is zoiets als een miniatuur fuik, wat erin terechtkomt is ten dode opgeschreven. Het wormpje dat naar binnen glipt, de pas uit het ei gekomen salamander, het nog piepjonge visje of elk andere nietige waterbewoner, die dat klepje passeert, kan niet meer terug. De naar binnen gebogen, stijve haren aan de binnenzijde van de fuik houden de bezoeker vast en laten hem niet eerder los, voordat de plant alles wat er aan voedsel uit hem te halen is, tot zich genomen heeft.
Slagzwaarden
Zo is er veel dat u kan bezighouden en boeien in en bij zo’n spoorsloot, waar de treinen zo vlak langs denderen, dat de gele pluimen van de wederik en de groene slagzwaarden van de lissen iedere keer bijna platgeslagen worden door de luchtdruk. Het hindert ze niet, evenmin als het de zwarte slak deert, die tegen een afgebroken, overjarige rietstengel omhoog geklommen is en op het uiterste topje aangeland, nog hoger wil. En zich maar rekt en strekt, draait, buigt en rondtast, op zoek naar een nog hoger aanknopingspunt, dat er niet is.
Dat duurt bijna een half uur dan pas geeft de slak de reis naar haar luchtkasteel eindelijk op en kruipt ze traag weer langs de rietstengel naar beneden.
Geurende wildernis
Om zo’n klein intermezzo zit je dan in jezelf stil te lachen en het versterkt je in de mening, dat er ook anno 1958 in de geurende wildernis van de spoorsloot gelukkig nog genoeg te zien en te beleven valt. Met de emmer pruimen vormt deze plezierige gedachte dan de winst van deze augustusmiddag…
Tekst: ©Jac. Gazenbeek(†), Lunteren augustus 1958