Vijftig jaar geleden, we praten over het jaar 1924, als je daarover iets te vertellen weet, ben je wel een dagje ouder geworden. Maar wie ontkomt daaraan niet? We woonden destijds nog niet aan de gerespecteerde laan dicht bij het dorp. Op stand, zoals dat met een groot woord heet. We huisden in de twintiger jaren, wat je noemt helemaal ‘op de boer’. In een der buitenbuurten stond ik toen voor de klas en door dat beroep kwam ik logischerwijze veel in aanraking met de omwonende boeren. Zo onder meer met de ouwe Hent, weduwnaar, tenger gebouwd, broodmager maar ongelofelijk taai. Scherpe, door de buitenlucht gelooide kop en felle, grijsblauwe ogen en een erg nadrukkelijke stem. Over en weer kwamen we nogal eens op bezoek: we lagen elkaar en al heel gauw kreeg ik door, dat Hent een fervent jager was. Hij kon er sappig over vertellen en dat boeide mij, want de liefde voor het buitenleven o.a. had ik van huis uit meegekregen. Iets om tot je laatste ademtocht dankbaar voor te zijn. En de jacht! In de omgeving van mijn geboorteplaats op de Neder-Veluwe had ik als toeschouwer menige drijfjacht meegemaakt. En de spanning als het ware meebeleefd.
Vrije tijd genoeg
Enfin, niet lang na onze eerste kennismaking vroeg Hent op een avond: “Zeg, waarom vraag je ook niet een akte aan en ga met me mee op jacht? Als schoolmeester heb je toch vrije tijd genoeg!” Het was niet aan dovemansoren gezegd.
De akte werd vlot uitgereikt. In die tijd ging dat gemakkelijk en de bepaling van 40 ha minimaal jachtgebied bestond nog niet. Maar om te jagen was ook een geweer met munitie nodig. Een nieuw geweer kopen zat er niet aan. Voor luxe strapatzen(uitspattingen) bood een onderwijzerssalaris in die tijd geen ruimte. Maar toen ineens zag ik een mogelijkheid.
Bij een bevriende familie in Ede had ik in de hal een verzameling wapens op een groot schild gezien; een paar geweren, een buks, twee gekruiste sabels, een paar ouderwetse pistolen en een daartussen verdwaalde Javaanse kris. Desgevraagd wilde de eigenaar van het moois wel een van de geweren voor een paar maanden uitlenen. Het werd een dubbelloops hanengeweer. Niet alleen het stel lopen maar al wat er aan metaal aan de spuit zat, was blinkend geschuurd, doch wel ingevet.
Antiek vuurroer
Thuis natuurlijk de aanwinst nauwkeurig bekeken en ermee gemanoeuvreerd op denkbeeldige doelen. Alleen de twee ronde gaatjes bij de sluiting waren vooralsnog een raadsel en deden me twijfelen aan de deugdelijkheid van het wapen. De plaatselijke smid- wapenhandelaar om patronen gevraagd, zei ietwat laatdunkend naar het geweer kijkend: “Nee, voor dat antieke vuurroer heb ik geen munitie, daar moet je pinvuur-patronen voor hebben. Misschien dat je ergens anders gelukkiger bent, maar ik kan u tot mijn spijt niet helpen. Dit soort jachtgeweren is namelijk uit de mode, hoewel ze op zichzelf niet slecht waren en dit van u ziet er ook nog solide uit. Jammer, meneer, dag meneer.”
Dan sta je wel even beteuterd te kijken, maar om kort te gaan, in Barneveld bemachtigde ik een doosje patronen van het gewenste kaliber en voorzien van pinnen en pennen, waardoor het raadsel van de gaatjes bovenin de sluiting van mijn geweer voor de ‘greenhorn’ meteen opgelost was. Na thuis een en ander nog eens goed bekeken te hebben, was de zaak mij wel duidelijk. Ik kon op jacht gaan! Wel had de Barneveldse wapenhandelaar verteld, dat het zwartkruitpatronen waren, andere achtte hij niet verantwoord met het oog op de ouderdom van het door mij getoonde wapen. Het was allemaal nog abacadabra voor mij….
Op jacht
De eerstvolgende zaterdag zou ik, zo was afgesproken, in alle vroegte bij de ouwe Hent zijn. Trots als een pauw peddelde ik met het geschouderde geweer, patronen in de zak, naar het boerderijtje van mijn gastheer. Er bleek nog een derde deelnemer, een zekere Jan, present te zijn. Hij had een boerenbedrijfje achter het Wekeromse Zand, was linkshandig, wat hem niet belette een goede schutter te zijn. Dat werd ik later gewaar evenals het feit, dat de ouwe Hent schoot als de bliksem! Hij miste geen kans, of ‘om haar of veer ging. Hent en Jan waren in hun gewone daagse manchester plunje; mijn drollenvanger werd wel kritisch bekeken. Geen woord van afkeuring; alleen kreeg ik de raad met oog op mijn wijde boks(broek) goed op te passen bij prikkeldraad. Ouwe Hent had een kleinzoon als drijver gecharterd en vol goede voornemens begon het weidwerk. Onmiddellijk achter het huis van Hent, waar alleen maar grote herrie ontstond onder de loslopende kippen. Verder was het een echte boerenjacht. Van de ene wei en akker ging het in tirailleurlinie study door.
Fikse rookwolk
De houtwallen gaven de jonge drijver Gart Jan gelegenheid in actie te komen. Gespannen liep ik mee op langs een wal van eikenhout met veel bramen en kamperfoelie doorstrengeld. Plotseling een schor gekokker, geluid van snorrende vleugels schuin voor me en de stem van de ouwe Hent, die schreeuwde: “Schiet meester!” Dat deed de aangesprokene. Het schot daverde over de herfstige velden, maar van de fazantenhaan zag ik niets meer. Of hij gevallen was of doorgegaan, was voor mij in nevelen gehuld. Letterlijk! Er hing namelijk op een paar meter voor me een fikse rookwolk, die alle uitzicht wegnam. De ouwe Hent kwam naar me toe gebeend. “Dat ging d’r riejaol overheen”, glunderde hij, “mer waorum gaf je em gien tweede schot nao? Hie was nog gien dartig meter veer. ’t Had nog best gekunne”. Kunne of niet, ik kon alleen maar bekennen, dat ik van de fazant niets meer kon zien na dat eerste mislukte schot. Op zijn vraag liet ik de oude jager mijn patronen zien. “Ja, ja”, bulderde Hent lachend, “dat zwarte kruut is niks. Wij hebbe tegeswoordig wit kruut in de petrone en dat rookt niet. Mar niet getreurd, jong, je zult ’t nog wel leren”.
Toen een half uur later een haas op de lopers kwam uit een stuk knollen en mijn schot ondanks zwart kruit en volop rook, raak was, stapte ik vol vertrouwen de verdere dag mee. Complimentjes van Hent en linkse Jan, die inmiddels ook al een haas aan z’n broekriem had hangen, versterkten mijn zelfvertrouwen niet weinig.
Ouwe Hent bleek honderden bunders te mogen bejagen, “We kunne hier mer anrommelen,” gniffelde hij, “en al zit hier niet dik wild, je kunt d’r toch een gezellige dag deurbrengen. Of niet meester?” Nou, meester vond het geweldig en al was het tableau maar klein, een oergezellige dag was dat begin zeker!
Nadien werd het regelmatig zaterdags het veld in. Toen het volgende seizoen de ouwe Hent en Jan beiden voor de lage prijs van een tientje een vergunning kregen om te jagen in de staatsbossen bij Kootwijk (het Loobos) vroeg ik op hun aandringen ook een vergunning. Ik kreeg het kostbare papiertje met de nodige condities (o.a. geen vossen schieten!) met een bijgevoegde kaart, die de grenzen van het te bejagen terrein aangaf. Nu werd er afwisselend in het boerenveld en in de bossen gejaagd. Inmiddels had ik het pingeweer teruggebracht naar de eigenaar en door uiterste spaarzaamheid een echt, maar zeker niet peperduur Hammerless kunnen kopen. Een kaliber 12, dat lekker in de hand lag.
Tot slot
Geen zwart kruit meer, geen rookwolken voor je neus en geen lachbuien meer om de meester, die zelden kans kreeg voor een tweede schot…. In de bossen en stuifzandterreinen tussen Harskamp en Kootwijk hebben we gedrieën machtig mooie, hoewel ontzettend vermoeiende jachtdagen beleefd, maar daarover misschien eens meer…
Jac. Gazenbeek(†)
Uit “De Nederlandse Jager” van 26 oktober 1974, 79e jaargang, no: 22
Met dank aan Nico van Balen
In de bibliotheek van het Nederlands Jachtmuseum kunt u ook terecht om oude nummers van de Nederlandse Jager in te zien. Lees ook: Schenking aan Nederlands Jachtmuseum