Mooi portret van onze voorzitter
In het Reformatorisch Dagblad van vrijdag 6 februari 2015 stond een mooie reportage over onze voorzitter Louis Fraanje. Het verhaal is geschreven door journalist en schrijver Huib de Vries, die de persoon Louis Fraanje op een heel bijzondere en ook zeer persoonlijke wijze in beeld brengt voor zijn lezers. De bijbehorende foto’s werden gemaakt door de Edese fotograaf Niek Stam.
“Verhalenverteller en vrijbuiter”
Zijn beide grootvaders heeft hij niet gekend. Toch weet verhalenverteller Louis Fraanje zich een mix van de boswachter en de dominee. „Ik heb God altijd heel sterk gezien in de natuur.”
In het jaar waarin de befaamde Veluwse prediker Jozias Fraanje overleed, kwam kleinzoon Louis ter wereld. Nog altijd vindt hij het jammer dat hij opa niet persoonlijk heeft gekend. Hij moest het doen met de verhalen van vader Kees, die de kost verdiende als fietsenmaker.
Hoe lastig was het om in Barneveld Fraanje te heten?
„Ik ben altijd trots geweest op die naam. Gedurig gaan we nog eens even naar het graf van opa Fraanje. Ik denk ook vaak terug aan mijn andere opa: Gerrit van Uffelen. Die was boswachter. Van de een heb ik de belangstelling voor het geestelijke geërfd, van de ander het gevoel van verbondenheid met de natuur. Na een rondleiding naar de oude wildkansel bij Hoog Buurlo zei een deelnemer uit Zeeland: „Uw grootvader stond op de kansel in de kerk, u staat op de kansel in het bos.” Dat vond ik mooi gezegd, al kan ik niet in de schaduw staan van dominee Fraanje.”
Wat vindt u bij zijn graf?
„Ja, hoe moet ik dat zeggen… Die man is daar natuurlijk niet meer, die is allang in de hemel, maar die plek geeft me inspiratie. Alsof hij er op een bepaalde manier toch nog is. Zo ervaar ik dat. Het is alsof ik hem persoonlijk heb gekend, waarschijnlijk door de verhalen van mijn vader. Die reed hem nogal eens, als opa doordeweeks moest preken. Na de dienst ging m’n vader dan naar de consistorie. Daar werden de zakken met het ingezamelde collectegeld op tafel geleegd. Eén hoopje was voor dominee Fraanje. Die informeerde steevast of er nog zorgen waren in de gemeente. Dat was eigenlijk altijd het geval. Opa verdeelde dan zijn hoopje en ging zonder één cent naar huis. Onderweg vroeg mijn vader soms: „Pa, wij moeten toch óók eten?”.
„Dat komt allemaal goed, jongen”, was het antwoord van opa. En het kwám ook goed. Die boeren in Barneveld waren gek met hun dominee. De een bracht een kool, de volgende een konijn. Terwijl hij hun soms ongezouten de waarheid zei.”
Leest u nog weleens een preek van opa?
„Nee, in dat soort lectuur heb ik me nooit verdiept. Bovendien leefde die man in een heel andere tijd.”
Hoe kijkt u terug op uw jeugdjaren in de gereformeerde gemeente van Barneveld?
„Ik denk dat die mensen het goed bedoelden, maar ik vond het daar een beetje benauwend. Kerkgangers die van een andere richting waren, zouden ze op zondag niet groeten. Daar kreeg ik steeds meer moeite mee. Ik vergelijk mezelf vaak met een paard. Een jong paard krijgt een nieuw hoofdstel met oogkleppen. Daarmee kan hij alleen recht vooruit kijken. Na verloop van jaren wordt het leer slapper en gaan de oogkleppen wat naar buiten hangen. Daardoor krijgt dat dier een wat bredere blik.”
Ervoer u de sfeer thuis ook als benauwend?
„Niet in die vorm. Mijn moeder had een geweldig gevoel voor humor. Vader was veel somberder. Al voor mijn geboorte had hij een verandering doorgemaakt. Sindsdien meende hij dat hij nooit in de hemel zou komen. Daar heeft die man het grootste deel van zijn leven onder gezucht.
Tussen m’n vader en mij botste het vaak. We waren allebei eigenzinnig en stonden totaal verschillend in het leven. Ik vergeet nooit dat hij in de werkplaats een vlinder doodsloeg. Dat vond ik verschrikkelijk. Op catechisatie was ik niet de braafste, maar de eerste vraag met het antwoord uit het boekje van Hellenbroek kende ik uit mijn hoofd. „Waaruit weet ge dat er een God is? Uit de natuur en de Schriftuur.” Ik heb God altijd heel sterk gezien in de natuur. De kring waarin ik opgroeide, was me te eenzijdig gericht op het geestelijke. Dat gold ook voor mijn vader. Aan de andere kant kon hij geweldig genieten van een regenboog. Op de dag van zijn begrafenis viel de regen met bakken naar beneden, maar ineens was die bui voorbij en stond er haarscherp een regenboog aan de hemel. Dat vond ik bijzonder.
In het laatste jaar van zijn leven, waarin hij aan kanker leed, hebben we veel met elkaar gepraat. Alles wat er tussen ons zat, is toen glad geschoven. Het was een bijzondere tijd. Mijn ouders waren niet verzekerd en de rekeningen stroomden binnen, maar die konden allemaal worden betaald. Omdat er ook andere enveloppen werden bezorgd, soms met enorme bedragen erin. Mijn vader vroeg nooit aan mijn moeder: „Kun je het financieel wel redden?” Ik was diep onder de indruk van het godsvertrouwen van die mensen.”
Welke plaats heeft God in uw eigen leven?
„Als ik ’s morgens wakker word, is mijn eerste gedachte: Dank U wel dat ik weer gezond op mag staan. Bij de Gazenbeek Stichting hadden we een webmaster die het belachelijk vond dat ik in de aankondiging van activiteiten „bij gezondheid” zette, of: „als God het geeft.” Op een dag vroeg hij: „Wat heeft God eigenlijk met de Jac. Gazenbeek Stichting te maken?”
„Alles!” zei ik.
Door dat verschil in visie is het spaak gelopen. Hij wilde de website niet meer beheren. Ik heb geen verstand van computers, maar dezelfde dag kwam ik in contact met Bas van Dijk, net als ik natuurliefhebber en schrijver. Die heeft ons aan een nieuwe webmaster geholpen. Dat ervoer ik als een gebedsverhoring. In toeval geloof ik niet.”
Hoe kwam u ertoe om de Jac. Gazenbeekstichting op te richten?
„Gazenbeek was gegrepen door de Veluwe en heeft er heel veel over geschreven. Door mijn werk voor de Stichting Natuurvoorlichting Veluwe leerde ik zijn boeken kennen. Ik raakte ook geboeid door zijn persoon en ging me verdiepen in zijn leven. Om gemakkelijker toegang te krijgen tot archieven heb ik een stichting opgericht. Na verloop van tijd is de doelstelling verbreed. Het gaat ons nu, in het voetspoor van Gazenbeek, om het behoud van de Veluwse natuur en cultuur. Medewerkers verzorgen rondwandelingen en geven voorlichting over de Veluwe.”
Wat is het bijzondere van deze streek?
„Je kunt daar nog uren zwerven zonder een mens tegen te komen. De confrontatie met de natuur geeft een soort oergevoel.”
Hebt u dan ook het gevoel dichter bij God te zijn?
„Nou raak je een gevoelig punt… Ik krijg er nóg kippenvel van. Bij mijn eerste verhaaltje van dit jaar, op de blog van onze website, staat een foto die mijn vrouw heeft gemaakt. Op een avond waren we in de buurt van Hoog Buurlo. We stonden op een heuvel met een weidse vlakte voor ons. De lucht kleurde goudgeel, om ons heen was niets dan rust en stilte. Ik voelde me zo ontzettend dicht bij God; het was of ik zo de hemel in kon stappen.” (Zie foto onder)
De natuur doet u meer dan de Schriftuur?
„Zo zal ik het niet zeggen, maar de natuur begrijp ik beter. Vooral met de gedeelten in het Oude Testament over moord en geweld heb ik het moeilijk. Ik kan nog geen dier doodschieten, hoewel ik weet dat het soms nodig is. Mijn favoriete psalm is 42, in de oude berijming. Ik zie dat hert voor me, terwijl het met kloppend hart tot rust komt nadat het ternauwernood is ontkomen aan de jagers. Het vijfde vers doet me nog meer. „Maar de Heer zal uitkomst geven.” Als dat wordt gezongen, houd ik het niet droog. Ja, waarom…? Ik denk door wat ik heb gezien in het leven van mijn ouders.”
Aan groepen die u rondleidt, vertelt u ook over het heidense verleden van de Veluwe. Waarom?
„De invloed van het heidendom is hier heel lang voelbaar geweest. Daar kun je niet omheen als het om de Veluwe gaat, maar ik wil niet in de sfeer van Harry Potter worden getrokken. In mijn verhalen klinkt altijd door dat de duivel ons wegsleurt van het mooie en het goede. Dat zal de Heere Jezus nooit doen.”
Wat is uw kernboodschap aan het publiek dat de Veluwe wil leren kennen?
„Dat we zuinig moeten zijn op het cultuurlandschap dat de oude Veluwenaren ons hebben nagelaten. Wie geen respect heeft voor het voorgeslacht, heeft het ook niet voor zijn medemens en voor het toekomstige geslacht.”
Wat is volgens u het kenmerkende van de Veluwenaar?
„Dat hij alles van jou wil weten, maar niet snel iets van zijn eigen innerlijk bloot zal geven. Hoewel de Veluwenaren me lief zijn, houden ze ook voor mij iets raadselachtigs. Hun zwaarmoedige denken over God combineren ze met een opvallende liefde voor de mammon. Daar wil ik geen oordeel over geven, maar ik kan die twee niet goed bij elkaar krijgen. Ze zijn overigens niet allemaal zo. Mijn goede vriend Cos Mouw, de schaapherder van Elspeet, had genoeg aan zijn schapen. Daarin werd hij wel steeds meer een eenling. Meer dan eens zei hij tegen me: „Jij kunt mooie verhalen over de Veluwe vertellen, Louis, maar het is allemaal voorbij.” Daar leed hij onder. De nieuwe tijd vond hij bedreigend.”
Herkent u dat heimwee naar het verleden?
„Ja, al was ik in mijn jonge jaren niet gemakkelijk. Nu denk ik vaak: Wat was het een mooie tijd. Ik verlang terug naar de mensen die via de achterdeur naar binnen kwamen, aan de keukentafel gingen zitten en begonnen te vertellen over Driekus, bij wie een kalf was geboren, en Willem, die z’n been had gebroken. „Ha’je ’t al ’eheurd?” Het ging eigenlijk nergens over, maar die verhalen gaven een gevoel van verbondenheid dat je vandaag bijna niet meer vindt. Daarin val ik Cos helemaal bij.”
Hoe hebt u het sterven van deze boezemvriend beleefd?
„Als heel bijzonder en ingrijpend. Mijn vrouw Fransien en ik zijn nog bij hem geweest toen hij al op de intensive care lag. Door de benauwdheid kon hij amper meer praten. Ik wist niet goed wat ik moest zeggen, pakte zijn hand en mompelde wat over vrijbuiters onder elkaar. Met zijn laatste krachten kwam Cos overeind en sprak de woorden: „Louis… ik weet, mijn Verlosser leeft! En dat hebben jullie ook nodig in je leven!” Dat heeft me heel veel gedaan.
In de kring waarin ik opgroeide, wisten ze precies wie wel en wie niet godvrezend was. Dat stond mij tegen, maar als je laatste dag aanbreekt, komt het er wel op aan. Ik weet dat we niet zonder God kunnen. Lid van een kerk ben ik niet meer. Dat heeft te maken met de vrijbuiter in me. Ik bind me niet graag. Dat is de rode draad in mijn hele leven. Maar als het half kan, ga ik wel elke zondag met mijn vrouw mee naar de Bethelkerk in Ede. Dat zou ik niet graag missen.”
Denkt u weleens aan uw eigen dood?
„Heel vaak, zeker nu onze maatschappij steeds materialistischer en egoïstischer wordt. Als ik in een gezelschap ben waar die houding de boventoon voert, zou ik zo weg willen. Van wat dan wacht, kan ik me geen voorstelling maken. Wel weet ik dat het onze hoogste verwachtingen zal overtreffen.”
Dat u een goede ruil doet, lijdt geen twijfel?
„Ho, nee, wacht even. Dat hóóp ik. Laat ik het zwaar zeggen: daarvoor moet er licht van Boven komen. Kijk, je afkomst raak je niet kwijt. Dat wil ik ook niet. Het is niet verkeerd als de kleppen van het hoofdstel wat ruimer worden, maar je wortels moet je nooit verloochenen.”
Levensloop Louis Fraanje
Louis Fraanje (Barneveld, 1949) groeit op in een gezin met tien kinderen. Na het vervullen van de militaire dienstplicht wordt hij vrachtwagenchauffeur. Daarnaast is hij werkzaam in de bosbouw. Vanwege rugklachten stapt hij over naar de Stichting Natuurvoorlichting Veluwe. In 1991 richt hij de Jac. Gazenbeekstichting op, die zich inzet voor het behoud van de Veluwse natuur en cultuur. Hij noemt zich verhalenverteller en publiceert op De Veluwenaar, de weblog van de Gazenbeek Stichting. Fraanje is gehuwd met Fransien.
De originele publicatie kunt u vinden in het RD: Louis Fraanje: verhalenverteller en vrijbuiter