Hele gezinnen trokken vroeger in juni “het bos op”
In de vallende avond zwerven wij met de jachtopziener door de hoge dennenbossen van de Mosselselaan en hoewel de zon er niet meer is, wordt de schemering, die er onder de naaldenkronen altijd min of meer is, opgefleurd door het frisgroene loof der bosbessen, dat hier als een golvend tapijt de bodem bedekt. Bijna kniehoog staat op sommige plaatsen dat aardige, schaduw-zoekende struikgewas, familie van dop- en struikhei, maar ook van rhodondendron en azalea.
Groene bessen
Als we de stijve, groene blaadjes wat uit elkander buigen, komen we tot de ontdekking, dat er behalve nog wat bleekrode bloesemurntjes reeds heel wat kleine, groene bessen onder schuilen. “‘t Schijnt dat er aardig wat zullen komen” zeggen we tegen de opzichter en hij, de kromme pijp even uit de mond nemend, knikt: “Ze hebbe heel máchtig gebluujd! en gien schoaj van de nachtvorst; ze hange d’r mit hele rietse an….”
We gaan verder om een kijkje te nemen bij het buizerdnest en door de kijker bespieden we een roedel herten dat over de kaalslag trekt. Maar zo nu en dan toeven de gedachten nog bij de blauwe bessen, die over een paar weken rijp zullen zijn en alles wat daar aan jeugdherinneringen mee verbonden is, speelt ons door de geest.
De tochten naar de Oude Hoeve en naar het Kattenbos, de blauw geverfde vingers en monden waar we mee thuis kwamen en de trommeltjes en bussen, die we leegstortten in een grote schaal…. Daar maakte moeder dan heerlijke vla of jam van.
Dierbare herinneringen
En ‘s avonds weer thuis na onze tocht met de jachtopziener, lezen we in een van de jaargangen van De Wandelaar nog eens dat aardige artikel van D.E. DEN AAR , onder welk pseudoniem zich iemand verbergt, die het oude Ede goed gekend heeft en die ook de vreugde van de bosbessenpluk met alle ap- en dependenties tot in de finesses geproefd moet hebben.
We kunnen de lust, dat artikel voor u over te schrijven niet weerstaan: u zult er oude, bekende namen in aantreffen en anders zal het u wellicht iets vertellen van de kleine genoegens, die in en om een simpel dorp eertijds te beleven waren en die als dierbare herinneringen bewaard worden:
– De dagtaak is gedaan en ik heb er aan tafel met moeder de vrouw over gepraat, dat de nieuwe “muizen” er tegenwoordig zoveel eerder zijn, dan toen wij kind waren en “lange wolkammers” – destijds een van de best houdbare aardappelrassen in onze streek – aten totdat in de eigen hof de “muusjes riep” waren. Dat danken we aan de vernuftelingen, die het voorkiemen van pootaardappelen uitvonden en op allerlei andere manieren moeder natuur tot opschieten weten te prikkelen. En na het eten is mijn oog even gegaan over de vette letters in de krant, die weliswaar weinig genoeglijks vertellen, maar waarvan je als mens-van-deze-tijd toch wel kennis nemen moet.
Kozakken
De krant opvouwende, bleven toen een paar woorden uit een advertentie als het ware op het netvlies kleven en brachten me aan het mijmeren en toverden een glimlach tevoorschijn: “Ja, dat zou ik nog wel eens weer willen doen”.
“Wat vader?”
Zoon-liefs aandacht voor Franse thema’s is nooit zo gespannen of, als vader hardop zit te dromen, hoort-ie het direct en hij weet, dat er dan wel eens een verhaaltje volgen wil over die goeie ouwe tijd van kwajongen zijn in een simpel dorp, waar nooit iets avontuurlijks beleefd was dan, dat er honderd jaar geleden een stuk of wat kozakken verschenen, die bij Mannes de Zager de paarden aan de schaafbank bonden en op het kerkhof een vuur gestookt hadden, waarboven ze “kiepen braoiden in peterolie!”
Duvelsding
Dat simpele dorp, waar vijftig jaar geleden “een rietuug zonder peerden” stilhield bij De Posthoorn, en iedereen liet hebben en houden in de steek om het mirakel te zien.
Maar “gien mins kos die keels verstoan of mit ze proate” totdat de oude notaris er aan te pas kwam.
Die zei toen tegen Huib van de Posthoorn, dat die heren uit Parijs kwamen en naar Amsterdam moesten om de jonge Nederlandse koningin mee in te huldigen, maar dat ze wel iets te eten wilden hebben. Waarop Huib en de vrouw zich zo uitsloofden, dat de vreemdelingen er van onder de indruk kwamen en al de te hoop gelopen dorpers op een borrel trakteerden.
Het rondje
Meer dan zestig man omvatte dat rondje en ‘t kunnen er ook wel zeventig geweest zijn en die borrel verzoende hen volkomen met het angstwekkende duivelsding, dat “vanzelluf gong” en dat “vuur en rook tuffe kos um bang veur te worre….”
Verordening
De dominee zei er zondags op de stoel het nodige van en toen het bekend was, dat later die lui met dat ding van Amsterdam weerom komende opnieuw het dorp passeren zouden, verordende de burgemeester – een jonkheer met een dubbele naam – dat ieder in huis zou blijven en er op toezien dat geen honden en katten de straat onveilig maakten.
Takshondje doodgereden
Maar als de duvel in ‘t spel is, hebben ook jonkheren met eerbiedwaardige namen weinig te commanderen. Toen het grote ogenblik daar was, ontsnapte het takshondje van de burgemeestersvrouw, blafte het “duvelsding” aan en werd prompt doodgereden! Ach, er ware van dat dorp en de motor nog zo het een en ander te vertellen; evenwel is het me daar nu niet om begonnen.
Blauwbekken
Op de vraag: wat ik dan nog weleens weer zou willen doen, kwam m’n antwoord: “Blauwbekken, m’n jongen”. “Blauwbekken midden in de zomer? Dat doe je toch alleen als ‘t erg koud is?”
“En bij het bosbessen plukken!” zei ik. Dat was het, waar de advertentie “Bosbessen – ook voor de inmaak” me aan herinnerd had.
Bosbessenverlof
Bosbessen plukken, de grote atractie van het seizoen, zo net voor- en na de langste dag. Wat kon ‘t dan leeg wezen in de klassen van meester Bakkers school, want er kwamen geen kinderen, dan die van de notabelen en van de boeren, voor wie het “te min was om het bos op te goan”. Alle anderen hadden bosbessenverlof en uit de werkende stand waren wij zowat de enigen, die de “waereldse wiesheid” van huis uit niet ontrouw mochten worden. Hetgeen ons menigmaal duur kwam te staan, want het kastebesef(………..) was sterk in die dagen die dagen en wie zich onttrok aan wat “ons soort van minse” hoorde te doen, die had een verbeelding van de “aandere wereld”, die werd ingedeeld bij de “koale kak” en telde niet mee.
Ja, dat heeft weleens tranen gekost, dat naar school moeten, als al de maats er in de heel vroege morgen, zo tegen een uur of vier, al op uit getrokken waren met een emmer over de schouder, een blauw linnen zak met brood en een kruik koffie of karnemelk bij zich benevens de opdracht: “En nou vreet je niet de hele dag bosbesse, mer je brengt ze mee heur!” Althans, wanneer moeder niet zelf meeging om toezicht te houden, hetgeen in de meeste gevallen wel gebeurde.
Tekst: ©Jac. Gazenbeek, juni 1951
*De auto op de foto is niet dezelfde als in het verhaal, maar wij vermoeden dat het een De Dion-Bouton geweest zou kunnen zijn.
Lees ook: Bosbessen beloven een rijke oogst – Deel 2 – Slot