“Het Achtste Gebod”
Het is al meer dan twintig jaar geleden dat ik in de late namiddag van een winterse februaridag, aan de grens van een jacht waar ik toen toezicht op had, over het veld stond te kijken. Het was een winterse aanblik want het vroor en er lag een dun laagje sneeuw. Daarbij werd mijn aandacht getrokken door een persoon die door de landerijen naar een smal beekje liep en daar op het ijs ging staan stampen. Even later liep hij weer terug.
Sporen in de sneeuw
Het was al schemerig toen ik langs datzelfde beekje kwam op mijn fiets om naar huis te gaan. Onwillekeurig stapte ik af toen ik bij de plaats kwam waar die persoon had staan stampen, want iets in me zei dat ik zijn spoor moest volgen. Ik liep een heel eind langs dat spoor in het laagje sneeuw zonder iets te zien of te vinden en tenslotte besloot ik terug te lopen.
Prenten van een ree
Om de weg te bekorten week ik van het spoor af en liep achter langs een boomgaard. Daar zag ik opeens de prenten van een ree dat door de windkering en een gat in de afrastering naar binnen was gegaan. Het was vrij donker geworden maar ik zag nog duidelijk dat voor het gat in de afrastering een vangklare opgestelde reeënstrik stond.
Maar ik zag nog meer en wel dat aan de binnenkant van de afrastering in de boomgaard sporen van klompen stonden in het sneeuwlaagje. Heel andere voetsporen dan die welke ik gevolgd had. Een eindje verder vond ik voor nog zo’n gat in de afrastering ook een reeënstrik. Hoewel dit terrein buiten mijn jachtveld lag, nam ik mij voor er te gaan posten, ik had uiteindelijk opsporingsbevoegdheid voor de hele gemeente.
Grote meidoornstruik
De volgende morgen was ik in het hartstikke donker ter plaatse. Na eerst mijn fiets in een verderop gelegen houtwal te hebben verstopt ging ik eens bij de reeënstrikken kijken. Deze stonden nog mooi opgesteld. Omdat ik geen sporen kort bij de strikken durfde te maken nam ik een lange stok en tikte beide strikken gedeeltelijk dicht. Er was weinig dekking in de omgeving, alleen een grote meidoornstruik en hier kroop ik onder, op een paar lege fazantenvoerzakken die ik had meegenomen.
Na enige tijd begon het lichter te worden maar ook kouder. Al meer dan vier uur had ik zo gelegen en er was nog niets gebeurd. Ik begon een onbehaaglijk gevoel te krijgen, mijn benen voelde ik allang niet meer en steeds moest ik mijn ogen dichtknijpen omdat het er af en toe zwart voor werd. Omdat ik wel voelde dat het zo niet langer kon brak ik op en ging naar huis met een gevoel of ik zweefde.
Onder de meidoornstruik
Die avond toen het donker was, ging ik toch nog even bij de strikken kijken. Ze waren nog niet opgesteld en stonden nog net zo als ik ze had achtergelaten. Maar de volgende avond was het raak en stonden beide reeën-strikken weer netjes vangklaar. Toen wij naar bed gingen zei ik tegen mijn vrouw: “Morgen pak ik die kerel al zal ik er bij doodvriezen”. De volgende morgen herhaalde zich dus het ritueel van de strikken dicht-tikken en posten onder de meidoornstruik.
Reebok met hoog bastgewei
Toen het wat licht begon te worden zag ik opeens een reebok met een hoog bastgewei door de windkering heen het gat in de afrastering opzoeken en langs de half dichtgeslagen strik de boomgaard ingaan. Al laveiend was deze reebok in de grote boomgaard spoedig uit het zicht verdwenen, maar na enige tijd zag ik deze bok met grote sprongen door de boomgaard rennen naar het gat in de afrastering en zo de plaats des onheils verlaten. Even later gevolgd door een man op klompen die met grote stappen naar de plaats liep waar de reebok de boomgaard had verlaten en daar het reeën-strik weer vangklaar opstelde. Zo was het genoeg en met de geijkte woorden: “Halt rijkspolitie, staan blijven!”, kwam ik overeind.
Derde strik
De stroper stond perplex en deed geen moeite om weg te hollen, ik had hem trouwens herkend als de eigenaar, althans grondgebruiker van de boomgaard. Toen hij wat bij zijn positieven kwam had hij nogal wat argumenten, zoals schade aan zijn fruitbomen en rijkelui die zo nodig jagen moesten en dat hij in Indië gevochten had en dat daar wel andere dingen gebeurden als een ree strikken. Maar hij was toch zo eerlijk, toen ik beide reeën-strikken losmaakte om ze in beslag te nemen, om te vertellen dat er nog een derde strik stond buiten de boomgaard in een houtwal. En inderdaad stond op de aangeduide plaats boven een reewissel nog een vangklaar opgesteld reeën-strik. Met een opgelucht gevoel en met een betere lichaamstemperatuur dan een paar dagen tevoren ging ik naar huis.
Leedvermaak
Al spoedig ging het gerucht door de kleine gemeenschap van ons dorp dat er een stroper gepakt was. Een ieder leefde toen nog mee met het wel en wee van een ander, al was het maar uit leedvermaak. Zo was dat gerucht ook doorgedrongen tot de geestelijkheid van onze conservatieve orthodoxe gemeenschap.
Enkele weken later preekte op een zondag de dominee over het achtste gebod(Gij zult niet stelen). Onder het gloeiend betoog van zijn prediking over dit achtste gebod wees de dominee met zijn hand de stroper aan, die als trouwe kerkganger ook onder zijn gehoor zat en zei met verheffing van zijn stem: “En stropen is ook stelen!”
Alle kerkgangers zaten gniffelend te kijken naar de stroper die met een rode kop niet wist waar hij het zoeken moest. Dit was voor hem de straf van Boven(De aardse straf van de rechter viel wel mee, die kon volledig meevoelen met een fruitkweker, die schade van wild had en strafte met een vrij geringe geldboete).
Nooit meer terug
De stroper is allang weer weggegaan uit ons dorp. De boomgaard is er ook niet meer, op die plaats staan nu vele stinkfabrieken. Maar de meidoornstruik staat er nog! Als ik nu met één van mij zoons het veld in ga moet ik nog altijd kijken als wij er langs komen en hem vertellen wat zich daar heeft afgespeeld. De tijd gaat snel en tijden veranderen maar niet altijd ten goede, want de tijd dat zoiets dáár kon gebeuren komt waarschijnlijk nooit meer terug.
Ook gepubliceerd in: Nederlandse Jager 86e Jrg. No.9 – 22-4-1981 – Met dank aan: Wilfred Folmer
Lees ook: Gijs van Ginkel(1930-1994) alias “Valleischut” – Deel 10