Janneke Blijdorp schetst diversiteit ‘Boeren in de Food Valley’
Als een soort antropoloog ging ze te werk. Janneke Blijdorp (57) bezocht vijftien boeren in de Food Valley om daar te observeren, te praten en te leren. De hoeveelheid agrariërs nam immers sterk af. Hoe zijn boeren dan toch in staat om verder te werken, voor de internationale voedselindustrie of juist op ambachtelijke wijze voor de lokale markt? “Verwonder je over de veelzijdigheid.”
De Edese werd getriggerd tijdens de opening van het academisch jaar van de Wageningen Universiteit. “De voorzitter hield een vlammend betoog over verdere intensivering van de landbouw, omdat de wereld gevoed moet worden. De volgende dag kwamen twintig professoren met een hele andere opvatting op de proppen over de koers van de landbouw. Daardoor kwamen er polemieken op gang, maar op hoog abstractieniveau. Ik dacht toen dat de werkelijkheid veel minder zwart-wit is en dat er veel meer diversiteit is, hoe boeren gewoon op hun bedrijf werken.”
Janneke Blijdorp is geboren en getogen op een boerderij in Noord-Holland, waar haar vader een akkerbouwbedrijf had. “Het is een rijkdom om zo op te groeien. Je woont vrij en mijn ouders waren er altijd. Mijn vader verbouwde suikerbieten, aardappelen en granen, terwijl we ook wat hobbydieren hadden.” Ze studeerde aan de Agrarische Hogeschool in Dronten, deed als landbouwkundige vijf jaar ontwikkelingswerk in het Afrikaanse Botswana en ging daarna werken bij een landbouworganisatie. Vervolgens werd ze in 1994 hoofd buitengebied voor de gemeente Ede, waarna ze vertrok naar de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, om onder meer ruilverkaveling ter hand te nemen. Toen dat opgeheven werd, werkte ze kort bij een innovatienetwerk voor agrarische systemen en tegenwoordig werkt Janneke bij het Ministerie voor Economische Zaken in Den Haag.
De bakermat
Vervolgens merkte Blijdorp ook in haar eigen omgeving dat boeren tamelijk op afstand staan als het gaat om de ontwikkeling van Food Valley. “Het is de vraag of het wel over de agrariërs zelf gaat. Inmiddels omarmde de gemeente Ede voedsel ook als speerpunt en komt daar het World Food Center. Daar hoort dus ook het verhaal van die primaire producent tussen, want dat is toch de bakermat van de Food Valley. Tegelijk zien we natuurlijk dat het aantal boeren in deze omgeving de afgelopen decennia met tachtig procent is afgenomen. De vraag is welke bedrijven nog verder gaan.”
De schrijfster wijst op de beleidstendens die aanstuurt op schaalvergroting, minder protectionisme en concurrerende prijzen, maar vindt dat er in de praktijk nuances zijn. Aan de keukentafel van agrariër Wim van de Fliert werd ze meteen geraakt door zijn manier van werken. “Want er is veel aan de hand. De productprijzen zijn over de hele linie behoorlijk gedaald. De problemen lijken zich op te stapelen, dus wie heeft er nu nog zin om boer te zijn? Naast lage prijzen is de maatschappelijke waardering ook niet onverkort groot.”
Blijdorp wilde met het boek laten zien dat ‘de boer’ niet bestaat. “Ik ging op zoek naar het persoonlijke verhaal. De plek bepaalt veel, maar ook de persoon in kwestie met z’n opvatting over wat landbouw is en welke methode hij leuk vindt. Dan blijken er veel verschillen te zijn.”
Twee uitersten
Ze wijst op twee uitersten. “Het biologische en organische denken is helemaal doorgevoerd op het bedrijf van Jan-Dirk van de Voort aan de Postweg in Lunteren. Het natuurlijke element is zover mogelijk toegepast, van onbewerkt voer tot kalveren zonder antibiotica. Met de melk van zijn Jersey koeien wordt Remeker kaas gemaakt, een hoogwaardige product voor een unieke markt.”
Aan de andere kant zag Blijdorp de hi-tec boerderij aan de Buzerdseweg in Lunteren (grens Barneveld), van varkenshouder Chris de Jong. “Hij heeft een bedrijf met een heel innovatief stalconcept. Je komt er niet binnen, je moet onder de douche, de sieraden moeten af, je krijgt kleding van het bedrijf en je fototoestel wordt gedesinfecteerd. De hygiëne heeft daar topprioriteit. Je moet er niet aan denken dat er wel iemand met bacteriën binnenkomt, want dan heb je meteen een flink probleem in je tent, omdat deze dieren totaal geen weerstand hebben opgebouwd. Op drie etages leven daar varkens in verschillende leeftijden. Ze gebruiken luchtfilters die ook in operatiekamers wordt gebruikt in ziekenhuizen.”
Allerlei varianten
Tussen deze twee bedrijven in zitten allerlei varianten. Ze wijst op de familie Van den Broek in Otterlo die van een veehouderij overstapte naar een aspergebedrijf.
“Ze begonnen met één hectare om het uit te proberen en gooiden daarna het hele bedrijf over een compleet andere boeg.
Ze verkopen nu in de eigen winkel ook eieren, boerenkool, aardappelen, kersen en honing.
Die omschakeling betekende een spannende tijd. Je moet het hele proces goed overdenken. Ga je het via de veiling verkopen of zelf in een winkel op de boerderij?
De keuzes zijn heel goed uitgepakt. Maar ze moesten drie jaar wachten op de eerste oogst, dus dat betekende wel nagelbijten. Want hoe ziet de oogst eruit en vinden de mensen de winkel? Dat vergt dus veel moed, energie en doorzettingsvermogen. Maar overal merkte ik dat boeren enorm goed met tegenslagen om kunnen gaan. Ze gaan niet bij de pakken neer zitten.”
Gerrit Boonzaaijer in Achterveld heeft in Jannekes ogen ook een heel interessant bedrijf. “Deze jongen groeide op in een koeienboerderij die niet levensvatbaar was. Hij begon gewoon met schapen en heeft nu een heel bekend kaasmerk op de markt gebracht.”
Uniek verhaal
Elk verhaal is uniek, vindt Blijdorp. “De individuele ondernemers kiezen heel eigenwijs een eigen route. Met vakmanschap geven ze heel creatief invulling aan hun bedrijf. Want vanuit de landbouwvoorlichtingsdienst, de banken en onderzoeksdiensten wordt een redelijk eenzijdig pad geschetst. Met schaalvergroting en veel technologie als aanjager. Maar daar hangt een behoorlijk prijskaartje aan en dat grijpt op elkaar in. Dus kun je het niet meer met je eigen vermogen financieren. Vervolgens stelt de bank eisen aan het verdienmodel. Zo kom je in een bedrijfsmodel waarbij het nog maar de vraag is of dat wel bij je past. Bovendien kun je in de problemen komen als de markt een beetje tegen zit. Daarom zag ik ondernemers die bewust een hele andere route kozen en een eigen concept ontwikkelden.”
Het roer om
Ze wijst op Bart Boon die met Eco Fields de eerste biologische kalverhouder was. “Hij wist dat het roer om moest. De kistkalveren zijn al lang verboden, maar hij maakte een nog grotere sprong naar biologisch. De hokken zijn veel groter, de dieren liggen op stro en zijn overdag buiten. Hij moest met dit nieuwe vleesproduct de hele keten die zelf organiseren: de slager, het verwerken van het vlees, het ontwikkelen van je markt. Dat is een hele klus, maar zo kreeg hij de hele keten in eigen hand. Veel reguliere boeren zitten opgesloten in ketens, waar heel erg gestuurd wordt op de kostprijs, zodat ze erg afhankelijk zijn geworden.”
Anja en Wim van de Fliert uit Renswoude hebben een zorgboerderij. “Wim was echt een productieboer, maar in zijn gezin kreeg hij te maken met ernstige ziektes van twee dochters. Dat was de aanleiding tot de zorgboerderij.” Als varkensfokker is Van de Fliert geen gemiddelde boer. “Hij kruiste een eigen Pietrain berenlijn met York dieren die snel groeien. De combinatie van deze varkens levert een varken op dat redelijk goed groeit en ook een goede kwaliteit vlees oplevert.”
Lees ook: Dè boer bestaat niet – Deel 2 – Slot