Basnatuurlijk
Een streep winterrood in het westen, laag boven de horizon. De zon gaat onder. Het moment waarop het bos –ademloos- even zwijgt.Samen met m’n zoon dwaal ik tussen de stille stammen. Langzaam kruipt de schemer omhoog.
Een windvlaag trekt van noord naar zuid door de boomkruinen. Het bos haalt weer adem.
Beukenblad ritselt omlaag, door de vorst tot loslaten gedoemd.
Een verre hond blaft, boven de heide roepen de raven.
Verse sporen
Zoon ziet de prenten van wilde varkens, die het bospad overstaken. Hun wissel slingert het bos in. Hij wil ze zien.
Op de plek waar ze altijd in de modder rollen, vinden we nog meer sporen. Verse sporen. Prenten, haren aan de ruwe bast van een grove den, keutels. Nog geen uur oud. Ze moeten in de buurt zijn.
Rechts van ons kraakt het plotseling. Twee edelherten breken uit de bosrand, staren ons een ogenblik aan en verdwijnen weer. Opgeslokt in het schemerbos.
We volgen een smal paadje. Midden op het pad vindt zoon een kleine getordeerde keutel. ‘Van een marter’, vermoedt hij.
Een laat groepje goudhaantjes rommelt nog rond. Ze hoeven niet voor het donker thuis te zijn, schat ik in. Wij wel, volgens het bordje van Natuurmonumenten. We worden geacht terug te keren. Naar de bezeten wereld, die z’n jachtige bestaan rekt met kunstlicht.
Roodborstje
Bij de auto scharrelt alleen nog het roodborstje. Zoon haalt uit de auto een hartkek en verkruimelt ‘m, op de bekende plek, volgens het vaste ritueel. Ontroerend verbond tussen een jong mens en een kleine vogel.
In het bos klinkt weer gekraak. In de verte valt een schot.
Het roodborstje pikt z’n kruimels.
Ook gepubliceerd op: Basnatuurlijk