Observatieplaatsen
Van de vier observatieplekken die ik voor het onderzoek naar de verspreiding en de schuwheid van de edelherten in het Nationale Park De Hoge Veluwe gebruikte, vond ik de berm ter hoogte van het Bosje van Staf de minst aantrekkelijke plek. Ik kon er zowel roodwild als mensen observeren.
Om geen vragen van Parkbezoekers te krijgen, haalde ik het DIENSTbordje achter de voorruit weg en bleef ik zoveel mogelijk in de auto zitten, iets wat ’s zomers lang niet altijd meeviel. Ik kon doen alsof ik een normale Hoge-Veluwebezoeker was. Het viel andere mensen natuurlijk wel op, dat ik op de passagiersstoel een map met formulieren en een aantekeningenboekje had liggen en dat ik om de vijf minuten met mijn verrekijker de hele omgeving af tuurde, ook wanneer er in de verste verte geen dier te zien was.
Honden
De meest waardevolle waarnemingen ter plaatse hadden te maken met roodwild, dat het niet zo erg op honden voorzien had. Edelherten, die op de wildweide lagen of aan het laveien waren, stonden op of hielden op met laveien, zodra ze een wandelaar met een hond langs de Reemsterweg zagen lopen. Hoewel de wandelaar met hond niet echt in de buurt van de edelherten kwam, wisselden ze toch in. Klaarblijkelijk ervaren ze honden echt als een gevaar. Dit werd vooral duidelijk, toen ik vanuit mijn observatiehut op het Oud-Reemster Zand zag, hoe drie herten die lagen te herkauwen op de grasvlakte ten noorden van het Bosje van Staf op de vlucht sloegen voor wandelaars met één loslopende en één aangelijnde hond.
Een raadsel
De eerste aanzit op het Oud-Reemster Zand was er eentje om nooit te vergeten. Ik wist weliswaar, waar de observatiehut neergezet zou zijn, maar die ochtend was het zo mistig, dat het zicht minder dan tien meter bedroeg. Tijdens mijn wandeling naar de hut raakte ik tot mijn grote verbazing verzeild in een kudde moeflons. Aan alle kanten om me heen hoorde ik geblaat. Ik durfde amper verder te lopen. Voetje voor voetje ging ik vooruit. Opeens stond ik oog in oog met een lammetje, dat me aandachtig monsterde om te bepalen wat daar ineens voor een vreemd wezen opgedoken was. Toen het na een poosje begon te blaten, kwam een ooi naderbij om poolshoogte te nemen. Zij had natuurlijk meteen door, dat ze verrast was door een mens. Zich geen moment bedenkend sloeg ze op de vlucht, het lammetje vlak achter haar. Rondom hoorde ik van alle kanten het geroffel van hoefjes op bevroren zand. Af en toe zag ik zelfs wat schimmen door de mist langs me heen schieten. Waarom geen enkel dier tegen me op is gebotst, is me altijd een raadsel gebleven.
Trek- en wandelroutes
Zoals de jachtopzichters wel wisten, was het Oud-Reemster Zand mijn favoriete terrein op De Hoge Veluwe. Ooit was het begroeid met grote stukken vliegdennenbos, sinds rigoureuze houtkap was het een grote open vlakte. Toch bleven moeflons en edelherten het centrum van het gebied gebruiken als trekroute tussen het Bosje van Staf en De Plijmen. Daar kwam verandering in, toen medio 1987 een nieuwe wandelroute haaks op de trekroutes werd aangelegd. Het wild koos voor ‘veiliger’ routes langs en via dekkingsbosjes aan de west- en oostkant van het Oud-Reemster Zand. De westroute leek de voorkeur te genieten, al was deze route niet bijster ‘veilig’; door het dekkingsbos aldaar liepen een ruiterpad, een deel van de wandelroute en nog een zandpad. Sporenvondsten van rustig trekkende dieren duidden er echter op, dat ’s nachts wel edelherten over het centrum van het veld wisselden – zelfs op korte afstand van de observatiehut. Op een rustige morgen zag ik zesentwintig geweidragers stapvoets van het Bosje van Staf richting Plijmen wisselen. Onderweg bleven ze zelfs enige tijd op niet al te grote afstand voor mijn hut talmen.
Tegenlicht
Door de wandelroute raakte het eertijds weinig bezochte gebied bekend bij een vrij breed publiek. Het werd in toenemende mate bezocht door zowel wandelaars als notoire struiners. Gelukkig is de gewraakte wandeling al geruime tijd geleden opgeheven. Jammer genoeg is ook het Lange Pad van de kaart geveegd, waardoor het Oud-Reemster Zand sinds 2016 grotendeels ‘afgesloten’ is voor publiek.
Aan de rand van het Zwarte Veld stond de observatiehut in de berm langs een pad dat naar de voerplaats bij wildkansel De Klep leidde. Doordat de hut min of meer aan het eind van een dubbele beukenrij was neergezet, was het er ’s zomers altijd lekker koel. Het uitzicht naar het westen maakte observeren ’s middags behoorlijk lastig; er was altijd sprake van tegenlicht, wat het aanspreken van herten danig bemoeilijkte of soms ronduit onmogelijk maakte.
Onmogelijk
Hoewel ik goed zicht had op de wildkansel en de route ernaartoe van bos tot parkeerplaats nabij de Houtkampweg, kon ik onmogelijk zien hoe lang de herten stonden te zekeren in de dekking ten zuiden van de voerplaats; een dicht perceel naaldhout rees tussen hertendekking en observatiehut op.
Herkauwen
Links voor de hut bevond zich op enige afstand een dalletje, waar wild ongezien doorheen kon trekken. Reeën wilden nog wel eens daar naartoe wisselen. Zorgde de reebok die op een meter of zes voor de hut neerstreek om uit te rusten al voor een prachtbelevenis, echt te gek was het smalree dat ik op een avond vanuit mijn ooghoek in beeld zag verschijnen. Ik had net besloten mijn brood op te eten, maar durfde dat niet meer te doen, omdat… het smalree vlak naast de hut ging liggen. Anderhalf uur zat ik als bevroren op de houten plank om het beestje vooral niet te storen tijdens het herkauwen en wegdommelen. Als ik mijn arm buiten de hut had gestoken, had ik het kopje kunnen aanraken!
Bij oostenwind trokken edelherten nooit oostwaarts, wanneer ik in de hut zat en mijn auto een eindje verderop langs het pad geparkeerd stond. Klaarblijkelijk vormde mijn mensenlucht een belemmering om onder de wind te trekken, want wanneer ik in mijn vrije tijd bij wijze van proef met oostenwind vanaf de Houtkampweg observeerde, zag ik de herten wel oostwaarts trekken. Zwijnen en reeën bleken zich niet te storen aan de geparkeerde auto. Zwijnen zag ik weliswaar hoogst zelden, maar hun hoefafdrukken in mijn voetsporen naar de hut vertelden me, dat ze er wel degelijk rondliepen wanneer ik aanzat. Eén keer kon ik me op afstand vermaken met een reebok, die uitgebreid mijn auto besnuffelde en zeer geïnteresseerd was in de buitenspiegel. In gedachten hoorde ik Jan Venema al vragen: ‘Wat zou er nou in dat koppie omgaan?’
Rustgebied
Mijn lievelingshut stond nabij de Lijkweg aan de bosrand, die – naar ik vanaf de weg kan oordelen – tijdens de brand op 20 april 2014 voor een groot deel verloren is gegaan. Ter plaatse was een nieuw rustgebied gecreëerd ter vervanging van het in mei 1989 opgeheven rustgebied De Plijmen, vanouds een gebied voor geweidragers. Vraag was, of door de aanleg van een wildweide met zoel – voor publiek vanaf de Wildbaanweg met enige moeite zichtbaar – het nieuwe gebied gebruikt zou gaan worden door met name edelherten, waardoor de wildzichtbaarheid in het midden van de Wildbaan beter zou worden.
Zoals de jachtopzichters destijds al aangaven, zou een en ander niet zonder slag of stoot gaan. Het gebied De Plijmen bestond grotendeels uit hoog vliegdennenbos met een ondergroei van bochtige smele. Het nieuwe rustgebied Middenzand was voornamelijk een open vlakte waar het wild hoegenaamd ‘geen achterland’ had; het kon bij gevaar niet snel in een veilige dekking terecht. Bovendien bestond de begroeiing met name uit pijpenstrootje, een grassoort die edelherten niet echt graag eten. Met het nieuwe rustgebied zou het roodwild dus slechter af zijn.
Aanloop
De verwachting van de jachtopzichters bleek uit te komen; de edelherten die uit eigen beweging het nieuwe rustgebied bezochten, kwamen meestal uit het oude rustgebied De Plijmen. Alleen in de bijvoerperiode was er echt aanloop naar de voerbakken. Dieren die zich behoorlijk vaak lieten zien, waren moeflons en wilde zwijnen. Ook goudhaantjes lieten zich niet onbetuigd. Zij zaten naast de hut in een grove den en plukten van tijd tot tijd allerlei klein grut aan voedsel uit het camouflagenet van de hut zelf.
Lees ook: Veldwerk op de Hoge Veluwe – Deel 8