Strategie om de overlevingskansen te vergroten
Tussen predatoren (in dit geval wolven) en hun belangrijkste prooidieren (op de Veluwe edelherten, moeflons, damherten, reeën en wilde zwijnen) bestaat een wisselwerking. De wolf beïnvloedt het gedrag van en de aantallen prooidieren, de prooidieren beïnvloeden tot op zekere hoogte het gedrag van en de aantallen wolven.
Alleen al door hun aanwezigheid en het feit dat ze jagen, zorgen wolven voor stress bij hun eventuele prooidieren. Stress is een natuurlijke ‘noodrem’ waardoor dieren – en mensen overigens ook – kunnen omgaan met het risico van het leven. Een ‘normale portie’ stress houdt het prooidier bij de les. Het is alert en wanneer het een predator ontdekt, weegt het snel zijn kansen en dat van eventuele soortgenoten in de (directe) omgeving af: waarschuw ik mijn kalf / familie / andere soortgenoten en offer ik me op door mijn exacte positie prijs te geven en de ander(en) in staat te stellen te vluchten en te ontkomen (waardoor in ieder geval soortgenoten de aanval overleven en daardoor de voortplantingsmogelijkheden binnen de populatie gewaarborgd blijven) of ga ik er zelf als een speer vandoor en moeten de anderen maar zien hoe ze aan de predator ontkomen?
Energie en stress
Een ander verhaal wordt het, wanneer de ‘gezonde’ dosis stress een uitschieter naar boven krijgt. Zo kan een prooidier zich blijvend bedreigd voelen en daardoor zogezegd in de stressstand blijven staan. Een (te) hoge dosis stress ‘vreet’ energie, want het dier is voortdurend alert en gunt zichzelf eigenlijk de tijd niet om voldoende te eten en dat eten ergens op een rustige plaats op zijn gemak te verteren. Toch moet het – om te kunnen overleven – de verloren energie compenseren.
Energie kan het halen uit voedsel dat veel koolstof bevat, en dat is onder andere suiker. Laat er nou net suiker voorhanden zijn in boombast. Een gestresst dier dat zich ‘uit angst onzichtbaar gemaakt heeft’ voor de vijand en zich op heeft laten sluiten in dichte dekking probeert zijn energiebehoefte op te lossen met… juist ja, het schillen van bomen en boompjes.
Zijn er geen suikerhoudende boompjes (meer) om te schillen, blijft het dier met een energietekort zitten, wat tot een groter hongergevoel leidt.
Zwakte
Kan het om welke reden dan ook zijn honger niet stillen met ander voedsel, wordt het dier zwakker en minder immuun voor ziekten. Op dat moment ligt een uitbraak van latent in een populatie aanwezige infecties op de loer. Ook parasieten (bijvoorbeeld maag- en darmwormen) die het dier tijdens het grazen binnen krijgt, grijpen hun kans om in een verzwakt lichaam (vernietigend) werk te doen.
<< Foto links: Een geschilde den – Foto: ©Yvonne Arentzen
Een ziek of zwak dier zal tevens een verminderd voortplantingssucces hebben. Mannetjes hebben geen kracht om met seksegenoten te kunnen concurreren (vechten) om de toegang tot de vrouwtjes. Bij vrouwtjes kan de ovulatie met uitstel plaatsvinden (nabronst) of zelfs geheel uitblijven. Ook kunnen ze tijdens de zwangerschap zo weinig reserves hebben, dat hun kalf met een laag geboortegewicht – en daardoor met een ontwikkelingsachterstand ten opzichte van jaargenoten – ter wereld komt. Bovendien zullen de melkafgifte en melkkwaliteit achterblijven. Het kalf krijgt op zijn beurt via de melk minder voedingsstoffen en afweerstoffen tegen ziekten binnen. Dit betekent zonder meer een slechte start.
Voortdurende stress – of deze nu door de wolf of door de mens veroorzaakt wordt – heeft dus verstrekkende gevolgen… en kan in het ergste geval dodelijk zijn!
Voordat de wolf in Nederland werd uitgeroeid (1869), hebben grote hoefdieren – met uitzondering van de moeflon, die pas sinds een eeuw in Nederland vertoeft – te maken gehad met zijn rol van predator die tienduizenden jaren zijn stempel op het gedrag van zijn prooidieren heeft gedrukt. Daardoor is bij edel- en damherten, reeën en wilde zwijnen nog altijd een aangeboren patroon van risicoverlagend gedrag aanwezig om met de stress van de (voortdurende) kans een predator tegen te komen zonder al te veel problemen om te kunnen gaan. Deze strategie om de overlevingskansen te vergroten bestaat uit
- alertheid en vlucht
- gebruik van andere instanden met – al naar gelang de diersoort – beter overzicht of betere verstopmogelijkheden
- veranderd sociaal gedrag (bijvoorbeeld grotere of kleinere groepsverbanden, ook weer al naar gelang diersoort en leefgebied)
- divers gebruik van de leefruimte (bijvoorbeeld op andere tijdstippen uittreden, gebruikmaken van meerdere foerageergebieden, minder voorspelbaar gebruik van voedsel- en rustgebieden)
Vluchten kost extra energie
Jammer maar helaas hangt er aan dit risicoverlagend gedrag een prijskaartje. Niet alleen de wolven vormen een risico, de wilde hoefdieren moeten ook rekening houden met
- ‘predatoren op twee benen’ (de met geweer of camera jagende mens)
- de inrichting van hun leefgebied die meestal door toedoen van de mens nogal eens verandert (omgewaaide bomen, natuurbrand, houtoogst, kaalkap, exclosures ten behoeve van bosaanplant, recreatievoorzieningen e.d.)
- verstoring (wandelevenementen, struinexcursies, luidruchtige joggers en groepen mountainbikers, motorcrossers e.d.)
- (extreme) weersomstandigheden en klimaatschommelingen (snoeihete zomerdagen, plotselinge koude-inval, aanwezigheid van zogenaamde koudeputten in het terrein e.d.)
Bij de reactie hierop moeten de dieren ‘afwegen’ waar ze voor kiezen en of ze zich die reactie kunnen ‘permitteren’. Alleen maar simpelweg iedere keer ‘als een kip zonder kop’ op de vlucht slaan kost nogal wat extra energie – en de energievoorraad is niet onuitputtelijk.
Gedrag en gevolg
Van daginstand en/of foerageergebied veranderen heeft echter ook gevolgen voor de energiehuishouding. Het lijkt allemaal heel simpel: verlaag het risico en strijk neer in een ander gedeelte van het leefgebied – maar…
- is de nieuwe daginstand wel veilig (moeten de dieren misschien extra alert zijn, omdat het terrein ter plaatse minder overzichtelijk is?)
- is daar voldoende rust aanwezig? (komen er predatoren en zo ja welke en wanneer? – wolven patrouilleren immers op achtereenvolgende dagen in verschillende gedeelten van hun territorium)
- is de afstand tot de foerageergebieden even groot of misschien zelfs groter dan voorheen? (meer beweging vereist meer energie; de dieren zijn meer tijd kwijt om er te komen en daardoor hebben ze minder tijd om te foerageren; een langere trekroute verhoogt de kans onderweg te worden opgemerkt door predator en dit vereist verhoogde waakzaamheid)
- is in de nieuwe foerageergebieden voldoende voedsel voorhanden? (zo niet, dan gaat het vinden van voldoende maagvulling meer tijd kosten en/of moet er worden overgeschakeld op andere voedselsoorten van mindere kwaliteit en/of moet er genoegen genomen worden met minder voedsel)
- bieden de nieuwe voedselgronden voedsel van dezelfde of misschien juist van mindere kwaliteit? (in het laatste geval zijn er minder mogelijkheden om extra energieverbruik voldoende te compenseren)
Het zal duidelijk zijn, dat door het jachtgedrag van wolven binnen hun territorium – telkens op een andere plek voor ‘de grote verrassing’ zorgen – de wilde hoefdieren bij elke afweging en keuze die ze maken slechts een tijdelijke oplossing vinden voor hun eigen ‘probleem’. Misschien kunnen die ‘verrassingen’ in zekere zin voorspelbaar worden voor de prooidieren, helemaal zeker zijn ze hun leven dan nog steeds niet, want er is in veelvoud van de wolven altijd die andere ‘predator’ die al dan niet in gezelschap van een of meer honden het leefgebied van de herten, reeën en zwijnen onveilig maakt.
Geen rust
Behalve de grofwildtoerist maakt de wolventoerist het de dieren verre van gemakkelijk. Een wolf die geen rust vindt, zal zich terugtrekken in een rustig gedeelte van zijn territorium – en juist daar kunnen de hoefdieren zijn neergestreken om aan de wolf te ontkomen. Op hun beurt moeten de hoefdieren weer aan de boemel, want een wolf met in zijn kielzog wolventoeristen is echt teveel van het goede. Het zal geen verbazing wekken, dat op die manier het leefgebied van de dieren een compleet landschap van angst wordt, waar amper of helemaal geen rust te vinden is en stress permanent volop aanwezig kan – of wat nog waarschijnlijker is: zal – zijn.