Strategie ontwikkelen om je overlevingskansen te vergroten
Wilde hoefdieren zijn geen makke lammetjes die zich zogenaamd gewillig naar de slachtbank laten voeren. In de loop van de evolutie hebben ze een strategie ontwikkeld om hun overlevingskansen te vergroten, wanneer in hun leefgebied predatoren voorkomen.
Deze strategie is terug te vinden in hun gedrag:
- alertheid en vlucht
- gebruik van andere instanden met – al naar gelang de diersoort – beter overzicht of betere verstopmogelijkheden
- veranderd sociaal gedrag (bijvoorbeeld grotere of kleinere groepsverbanden, ook weer al naar gelang diersoort en leefgebied)
- divers gebruik van de leefruimte (bijvoorbeeld op andere tijdstippen uittreden, gebruikmaken van meerdere foerageergebieden, minder voorspelbaar gebruik van voedsel- en rustgebieden)
Wolven zorgen voor een gedragsverandering van hun prooidieren. Herten, reeën en wilde zwijnen worden waakzamer en gaan hun leefgebied anders gebruiken. Ze kiezen voor een andere dekking waar ze zich wel (redelijk) veilig voelen en waar een roedel wolven het vanwege hindernissen als dicht struikgewas moeilijk(er) heeft onderling in contact te blijven en de jacht met succes te bekronen. Ook zoeken ze foerageergebieden op waar ze hun vijand sneller kunnen ontdekken en beter in de gaten kunnen houden. Veiligheid gaat voor alles!
Edelherten passen hun sociale gedrag aan de wolven aan. Hierbij kiezen ze uit twee varianten:
- ze vormen grote(re) roedels. Dit betekent, dat de dieren individueel minder hoeven te zekeren. Omdat ze echter met meer dieren eenzelfde stuk leefruimte en dus voedsel moeten delen en iedereen graag zijn energieniveau op peil houdt, ontstaat er tussen de edelherten onderling concurrentie. Ze hoeven weliswaar minder op de wolven te letten, maar moeten meer op elkaar letten om genoeg eten binnen te (kunnen) krijgen. Op plaatsen, waar ze echt dicht bij elkaar leven, zal dit voor extra stress zorgen! Hoezo extra stress? Grote(re) groepen vallen meer op voor de wolven en zijn makkelijker te bejagen, omdat ze doorgaans op open terreingedeelten te vinden (zullen) zijn. Intelligente dieren als het edelhert zullen zich hiervan zeker bewust zijn en stress blijven ervaren.
- ze vormen kleine(re) roedels. Hierdoor vallen ze minder op en zijn ze dus minder makkelijk te vinden. Bovendien zijn kleine groepen mobieler wat betreft het vinden van (de juiste) uitwijkmogelijkheden om succesvol aan het jagende wolvenroedel te ontkomen.
Invloed
De vorming van grote roedels leidt tot plaatselijk (sterk) verhoogde graasdruk in bepaalde terreingedeelten. Waar dat gebeurt, heeft spontane bosverjonging weinig of zelfs geen kans. In dit scenario zal de invloed van de wolf op zijn prooidieren negatief zijn. Verstoorde sociale structuren, ongunstige instanden en voedselomstandigheden, grote(re) concurrentie tussen soortgenoten plus predatierisico leiden tot verhoogde stress. Verhoogde en/of permanente stress leidt op zichzelf tot verslechtering van de gezondheidstoestand van de prooidieren, waardoor de kans op uitbraak van ziekten groter wordt. Bezwijken er geen prooidieren aan een ziekte, dan liggen de wolven op de loer om een verzwakte prooi te pakken; een verzwakt dier is immers minder alert en minder snel en heeft minder energie, waardoor de kans op een succesvolle vlucht flink is afgenomen.
Kleine roedels zijn mobieler
Voor kleine roedels zijn de vooruitzichten gunstiger. Ze kunnen zich meer verspreiden over het leefgebied en hebben de kans terecht te komen in terreingedeelten waar het (relatief) rustig is en waar meer of zelfs veel voedsel aanwezig is, dat bovendien van betere kwaliteit is dan elders. Betere of goede spreiding van kleine roedels over het hele leefgebied brengt weliswaar het risico met zich mee, dat door het hele leefgebied vraat aan jonge boompjes plaatsvindt, maar doordat de graasdruk niet permanent hoog is, zullen de boompjes – zeker op een goede ondergrond – (veel) meer kans hebben groot te worden dan in terreingedeelten waar hoefdieren samenklonteren op arme of minderwaardige voedselgronden. Kleine roedels zijn mobieler; tijdens een vlucht hebben de dieren de ruimte en hinderen ze elkaar niet. Gezonde en alerte dieren hebben daardoor veel grotere overlevingskansen. De ‘zieke, zwakke of misselijke’ hoefdieren zullen het eerst gepakt worden door wolven. Door deze selectie heeft de wolf een positieve invloed.
Natuurbeheerder, weldoener of boosdoener
Alles lijkt nu klip en klaar, de wolf is voor de natuurbeheerder of een weldoener (hij kortwiekt de wilde-hoefdierbestanden) of een boosdoener (hij kan de zaak niet behappen en laat teveel wilde hoefdieren in leven). Lekker zwart-wit dus lekker overzichtelijk en makkelijk. Maar… zo simpel zit het allemaal niet in elkaar. Bij edelherten hangt de roedelgrootte samen met een gezamenlijke trek naar aantrekkelijke, op dat moment voor hen beste voedselgronden. Na de gezamenlijke maaltijd valt zo’n roedel in groepjes uiteen die naar hun ‘eigen’ instand terugwisselen. De grootte van het geclusterde roedel in het foerageergebied is aan schommelingen onderhevig; nu eens komen er meer, dan weer minder roedeltjes samen. Vermoedelijk wordt dit bepaald door de populatiedichtheid, het voedselaanbod en de tijd van het jaar. In hoeverre de aanwezigheid van wolven hierbij een rol speelt is vooralsnog niet duidelijk.
Edelherten zijn, zoals ik eerder gezegd heb, intelligente dieren. Ze weten wolven op een dwaalspoor te zetten door zich ‘onvoorspelbaar’ te gedragen; ze brengen variaties aan in hun tijd-ruimtesysteem. Dit doen ze door op andere tijdstippen uit te treden, meerdere foerageergebieden te benutten en terreingedeelten waar ze voedsel zoeken of rusten ‘inconsequent’ te gebruiken. Via verschuivingen in tijdsindeling en ruimtegebruik en door veranderingen in sociaal gedrag maken ze het de wolf een stukje moeilijker. Kortom, niet alleen wolven kunnen het gedrag van prooidieren sturen, de prooidieren kunnen richting geven aan het gedrag van wolven. Over hoe dat allemaal in elkaar steekt bestaat nog altijd veel onduidelijkheid. Er spelen meer factoren mee dan alleen de acties van wolven en reacties van prooidieren op de wolf. Zo kan de jacht door de mens een prooidierpopulatie zo sterk verkleinen, dat de wolf ‘te sterk’ ingrijpt en het aantal prooidieren terugbrengt tot een minimum, waardoor de overlevingskansen lager worden en zelfs – bij onvoldoende uitwisselingsmogelijkheden tussen diverse populaties – inteelt op de loer kan liggen. Het aantal prooidieren kan zo laag worden, dat er voor de wolf weinig te eten overblijft, tenzij hij elders voedselbronnen kan aanboren. De wolf kan dus of van honger omkomen of uitwijken.
Wanneer de wolf verdwijnt betekent dat niet automatisch een (snel en/of plaatselijk) herstel van de prooidierpopulatie. De overgebleven prooidierpopulatie kan namelijk zelf eieren voor haar geld gekozen hebben en ‘bijtijds’ vertrokken zijn naar veiliger oorden om haar eigen voortbestaan veilig te stellen voor de toekomst. Kortom, de concurrentie tussen verschillende soorten (predator, prooidier) is voortdurend aan schommelingen onderhevig, die elders in het ecosysteem (groeikansen van jonge boompjes bijvoorbeeld) doorwerken.
Tenslotte…
In de natuur vinden voortdurend veranderingen plaats en vaak is (nog) onduidelijk, wat een toevallige samenloop van omstandigheden is en wat daadwerkelijk een kwestie van oorzaak en gevolg is. Er valt dus nog veel te onderzoeken! En ja, dat is een kwestie van lange adem. Je kunt er al gauw een paar decennia mee zoet zijn.