Veel partijen zien in dat biomassa bij verbranding meer CO₂ uitstoot dan de fossiele alternatieven.
De Commissie Remkes heeft zich daarbij aangesloten. Verwacht mag worden dat daarmee biomassa in de ban wordt gedaan, omdat het doel van het beleid is om de uitstoot te verminderen. Helaas is dat niet het geval. Omdat de bescheiden productie hernieuwbare energie inmiddels voor ruim 50% uit biomassa bestaat, wordt naar argumenten gezocht om het gebruik ervan voort te zetten. Dit ondanks de grote maatschappelijke onrust als gevolg van de overmatige kap van bomen.
Hoge uitstoot
In de discussie over biomassa komen enkele onderwerpen steeds terug. Zoals de suggesties A) dat biomassa kan worden verbrand omdat in het bos door verrotting dezelfde hoeveelheid CO₂ vrij zou komen en B) dat de bij verbranding van biomassa vrijkomende CO₂ weer geheel in vegetatie (bomen) wordt opgenomen en vastgelegd. Deze suggesties gaan voorbij aan het feit dat bij verbranding de totale hoeveelheid CO₂ op het zelfde moment in de atmosfeer komt. Verrotting en de vorming van nieuwe biomassa vinden echter over een lange periode plaats. De hoge uitstoot van biomassa blijft dus nog geruime tijd in de atmosfeer.
Bij verrotting komt CO₂ niet alleen langzaam ter beschikking, maar een groot deel blijft daarbij ook in organische stof (humus), afkomstig van takken, zitten. Het komt niet in zijn geheel vrij. Dat heeft een gunstig effect op de kwaliteit van de bodem en van biodiversiteit in het algemeen. Takken, resthout en afvalhout hebben dus een essentiële betekenis voor de groei van bomen en andere onderdelen van het ecosysteem. Ook als het in de vorm van afval overblijft, kan het in materialen worden verwerkt, onder andere in de bouw, bijvoorbeeld voor isolatie.
Niet verbranden
Takken en resthout kunnen dus beter niet worden verbrand, want dan gaan veel gunstige eigenschappen verloren. CO₂ moet zo lang mogelijk in houtweefsels blijven zitten. Het weer vast leggen van CO₂ in planten (‘pay back time’) In vegetaties zit wereldwijd een enorme hoeveelheid CO₂ (bij benadering bovengronds 500.000 gigaton en ondergronds 1,5 miljoen gigaton), waarbij een groot deel in uitwisseling is met de atmosfeer. Het is vooral een kortcyclisch proces van fotosynthese en ademhaling (opbouw en afbraak van koolstofhoudende bestanddelen). Landbouwgewassen, energiegewassen, onkruidvegetaties, jonge boompjes, struiken et cetera vangen daarbij voortdurend CO₂ op, maar laten het binnen korte tijd nagenoeg volledig weer terugkeren in de atmosfeer. Dat proces draagt dus heel weinig bij aan CO₂opslag.
Maar wanneer er bomen zijn die de kans krijgen om voor houtaanwas te zorgen, wordt het een ander verhaal. In hout (bossen, singels, lanen en parken) kan CO₂ voor langere tijd worden vastgelegd en spreken we van opslag. Het verbranden van biomassa -naast veel andere bronnen- zorgt voor een extra verhoging van de CO₂-concentratie in de atmosfeer. Om die concentratie met behulp van boomgroei te kunnen verlagen (c.q. de uitstoot van biomassa te kunnen compenseren) moeten bossen en individuele bomen voldoende (extra) groeicapaciteit bezitten. Dan spelen er wetmatigheden waar in de biomassadiscussie vaak aan voorbij wordt gegaan.
Groeicurve bomen
Bomen groeien over een lange periode (van tientallen tot honderden jaren). Als ze nog jong zijn is er een beperkte jaarlijkse houtaanwas per hectare. Op middelbare leeftijd staan er minder bomen op een hectare maar is de houtaanwas per hectare veel hoger. Tegen het einde van een omloop neemt de groei in kubieke meter per jaar per hectare af. Schematisch volgt deze aanwas van een boom -maar ook van een groep bomen- een groeicurve zoals die in de natuur gebruikelijk is. Om die capaciteit optimaal te kunnen benutten is het nodig om overmatige concurrentie weg te nemen. In de bosbouw wordt dan over ‘dunning’ gesproken. Overblijvende bomen gaan dan beter groeien vanwege goede kroonvorming. Een deel van de houtvoorraad wordt op die manier tijdelijk opgeofferd, maar door de extra groeikracht is dat na enkele jaren gecompenseerd. Dit is een correcte invulling van de ‘pay back time’. Als de groei gaat afvlakken, kan verjonging van het bos aan de orde zijn. Er wordt dan sterker in de houtvoorraad ingegrepen dan bij dunning. Maar door daarna gebruik te maken van een periode met progressieve groei in het nieuw gevormde bos kan ook hierbij de ‘pay back time’ effectief zijn.
Lees ook: Heikele onderwerpen in de biomassa-discussie – Deel 2 – Slot