Zijn liefde voor de natuur wordt extra aangewakkerd
Al op jonge leeftijd werd mijn vader Hendrik (“Henny”) Stel gegrepen door de natuur in en rond zijn geboortedorp op het Groninger platteland.
Geboren in 1914 als timmermanszoon van een dorpje, gelegen tussen Appingedam en Loppersum, bezocht hij in de jaren 1930 tot 1934 de Rijkskweekschool in Appingedam. In die kweekschooljaren werd zijn liefde voor de natuur nog eens extra aangewakkerd door zijn biologieleraar. Samen met hem maakten hij en een paar medestudenten fietsexcursies vanuit Appingedam naar Noord-Drenthe.
Hieronder een aantal stukjes uit het verhaal van onze familie (nu in 2020 gevorderd tot 1956).
In de volgende delen komen we in Ede op de Veluwe terecht, waar mijn vader in 1951 als onderwijzer aan de slag kon en in de natuurbescherming terechtkwam.
1933
Bij pa thuis waren ze geabonneerd op het “Nieuwsblad van het Noorden” (nu: ”Dagblad van het Noorden”). Daarin las hij met plezier de stukjes van Foppe Inne Brouwer (later kortweg beter bekend als Fop. I. Brouwer), die toen biologie studeerde aan de Rijksuniversiteit in Groningen.
De jonge Fop. I. Brouwer was al in 1930 op 17-jarige leeftijd begonnen met zijn wekelijkse artikeltjes in de krant, in zijn rubriek “Levende Natuur”. (Zie afbeelding hierboven).
Mijn vader probeerde in het voorjaar van 1933 thuis in Oosterwijtwerd een paar jonge steenuiltjes groot te brengen. Maar ja, wat moest je deze vogels voeren?
De 18-jarige kweekschoolleerling Henny Stel schreef de 20-jarige biologiestudent Fop. I. Brouwer en vroeg hem om raad.
Brouwer schreef hem terug…
M! Haren Juni 1933
Het voedsel van de steenuil varieert nog al eens.
U kunt het volgende probeeren:
kikkers, aardwormen, Insecten, duizendpooten, allerlei vogels (b.v. musschen) veldmuis, huismuis, ratten.
U moet maar eens van alles probeeren. Van te voren is nooit te zeggen of het zal gelukken.
Stukjes rauw vleesch kunt U ook eens geven. In de hoop, dat U ze in leven kunt houden
gaarne
Uw dw. dr. Fop. I. Brouwer. Fop. I. Brouwer.
*******************************************************************************************************************
In september 1933 schreef Fop. I. Brouwer in het “Nieuwsblad van het Noorden” in zijn rubriek “Levende Natuur”:
“Enkele maanden geleden heeft een van de lezers twee jonge steenuiltjes weten te redden en het is hem gelukt de beide jonge beestjes in het leven te houden en groot te brengen.
Ze hielden verblijf in een groote duivenkooi en werden aanvankelijk gevoerd met wormen, waarvan ze groote hoeveelheden hebben verorberd. Verder kregen ze nogal veel kevers, duizendpooten en rupsen. Een enkele keer een paar muizen en een musch. Stukjes rauw vleesch waren niet naar hun zin. Na enkele weken begon de wormenvoorraad uitgeput te geraken en werd het met kikkers geprobeerd. De laatste veertien dagen hebben ze zelfs hoofdzakelijk van kikkers geleefd.
Toen de vogels ongeveer zes weken verpleegd waren, begonnen ze ’s avonds onrustig te worden in de kooi. Op zekeren avond hebben ze toen de vrijheid herkregen in de hoop, dat ze zichzelf zouden kunnen redden. Gedurende de eerste dagen lieten de uiltjes niets van zich weten, tot men op een avond in de nabijheid van de leege kooi hoorde roepen.
Nog een paar keer is een van de vogels ’s avonds bij de kooi gehoord en ook gezien, daarna heeft men van beide niets meer waargenomen.
We hebben echter de zekerheid, dat ze in leven zijn gebleven en dat de zorgen dus goed besteed zijn geweest.”
Lees ook: Mijn vader en zijn Veluwe – Deel 2