Nestkastcontrole (2).
Woensdagmiddag 20 april 1955. Voor Henny Stel een historische dag. Voor de eerste keer met een laddertje op de schouder het bos in, trapje op, trapje af: nestkasten controleren.
Om er te komen, fietsten we langs de kazernes en door het bos van de “Sijsselt” naar het huis van boswachter A. Herikhuizen, de kersverse (per 1 mei 1955) boswachter van de “Sijsselt”.
De advertentie in de Edese Courant ►
Boswachter Herikhuizen
Ik herinner me de enthousiaste houding van boswachter Herikhuizen en zijn vrouw, als we op woensdag- en/of zaterdagmiddag de ladder kwamen halen bij hun nieuwe woning in het bos
Mijn moeder en ik gingen graag mee.
Ma zorgde toen en later en eigenlijk altijd voor de administratie in het bos. Pa werkte haar aantekeningen dan thuis netjes uit. Aan het eind van het broedseizoen maakte hij het verslag. Er zouden nog meer dan 40 verslagen volgen. Henny Stel deed op diezelfde middag 20 april 1955 voor het eerst een ring om de poot van een vogel. Dat was een nestkast-bewonende zwarte mees.
Er zouden in de daarop volgende 50 jaren ongeveer 40.000 vogels door hem worden geringd.
In de eerste jaren kocht mijn vader de ringen (jazeker, hij moest ze zelf betalen, maar ach, elke hobby kost geld) bij Jaap Taapken, de administrateur van de ringcentrale van het vogeltrekstation, dat tot 1958 was gevestigd in het “Rijksmuseum van Natuurlijke Historie” (nu bekend als “Naturalis”) in Leiden.
Kleinste ring
Wegens gebrek aan ruimte stond op de kleinste ringmaat (behalve de letter-nummer-combinatie) de tekst “MUS.-LEIDEN HOLLAND”, wat bij een terugmelding (van een dode of levende vogel) soms voor verwarring zorgde. Een vogel werd nogal eens ten onrechte teruggemeld als zou het gaan om een mus.
Tot zover enkele stukjes uit ons familieverhaal, dat – zoals gezegd – inmiddels (2020) is gevorderd tot het jaar 1956.
Door de jaren heen heeft meester Stel veel leerlingen enthousiast gemaakt voor de natuur.
Zo lees ik in het jubileumboek, dat in 2007 werd uitgegeven t.g.v. het 100-jarig bestaan van de “School met den Bijbel” in Roden:
Tiny Weitering: “Ik weit nog, dat meester Stel veur ’t eerst kommen zul. ‘Hou zal er der oet zein’, zee ik tegen mien zussie Janny. (…) Het was een heile aorige meester. We leerden hail veul bij hum: Herderstasje, tormentil, zonnedauw, muizenoortje, naomen van bloumen, die ik van hem leerd heb. Vrijdagsmiddags mochten we bloumen met nemen, in zweiterige knuustjes klemd.
Ook op de “Groen van Prinstererschool” in Ede gebeurde hetzelfde. Dat blijkt nog steeds, als je de commentaren leest van oud-leerlingen bij de foto’s, die op “Schoolbank” en “Facebook” verschijnen.
Lees in dit verband ook het artikel in de “Jachtopzichter”, winter 2017.
Vanaf 1958 begon Henny Stel met de nestkastcontroles op de Noord-Ginkel (later ook op de Zuid-Ginkel). Dat heeft hij bijna 40 jaar gedaan. De laatste jaren met hulp van een veldwerker, die de fysieke controles toen voor zijn rekening nam. Het gemeentelijke bosbedrijf verleende al die jaren zijn medewerking. Mijn vader had regelmatig contact met de directeur van het bosbedrijf, in de eerste jaren de wat stugge Jan Versteeg sr. en in de latere jaren de wat soepeler Jan Versteeg jr..
Nestkastverslagen
Moesten er nieuwe nestkasten komen, geen probleem, het bosbedrijf zorgde ervoor. Voor het dagelijkse werk had pa een goed contact met opzichter Piet v/d Weiden, die toen op de Ginkel woonde, aan de oude rijksweg. Bij hem in de schuur stond de ladder.
Ook de nestkastverslagen werden (door mijn vader met de hand geschreven) zondermeer via het bosbedrijf op het gemeentehuis uitgetypt, vermenigvuldigd en verzonden naar de door mijn vader opgegeven adressen, waaronder natuurlijk ook die van A.B. Wigman en Jac. Gazenbeek.
Verder ging mijn vader (en ik ging vaak en graag even mee) regelmatig naar Gert Lieftink aan de Bovenbuurtweg in Bennekom, als er weer een vogel, die Lieftink in zijn asiel liefdevol had verzorgd, in vrijheid kon worden gesteld. Dan deed pa het dier een ring om de poot en was het voor ons afwachten of we er ooit nog iets van zouden horen. Soms werd er eentje teruggemeld, meestal (uiteraard) niet.
Henny Stel en Gert Lieftink waardeerden elkaar zeer.
En dan waren er nog de vleermuizen.
In de jaren ’60 gingen we in de nazomer ‘s avonds naar Kernhem. Daar stonden we dan te luisteren onder de bomen en omhoog te kijken (dit tot verbazing van passerende wandelaars) naar de openingen in de bomen om na te gaan of er tegen de schemer vleermuizen naar buiten zouden komen om op jacht te gaan. Ik voelde me belangrijk, omdat ik als tiener de hoge geluiden beter kon horen dan mijn ouders.
We deden die waarnemingen op verzoek van biologen van de universiteit in Utrecht. Zij kwamen op een middag in september naar Ede en konden dan op aanwijzing van ons vangkooien bevestigen aan die bomen, waaruit wij verwachtten, dat er vleermuizen uit zouden komen.
In de schemer werden de “rosse vleermuizen” gevangen, van een merkje voorzien en in het schijnsel van de autolampen weer losgelaten (gelanceerd eigenlijk). Voorwaar geweldige middagen en avonden, voor mijn vader en moeder en voor mij. Maar ook voor Jac. Gazenbeek. Die schreef er natuurlijk weer artikel over in de Edese Courant, zoals op 18 september 1964, onder het motto: “Jac. Gazenbeek was er bij”.
Hierboven twee van de 10 foto’s, nu in mijn archief, met op de achterkant de tekst: “Copyright Jac. Gazenbeek Lunteren (Holland)”. Ze zijn gemaakt op 11-09-1964.
Tot slot…
In september 1998 verlieten mijn ouders het Veluwse Ede om hun laatste jaren bij ons in Emmen door te brengen. Mijn moeder overleed in 2010 op 91 jarige leeftijd en mijn vader in 2012 hij werd 98 jaar oud.