Aandacht voor Jac. Gazenbeek (1894-1975)
De schrijver, natuurvriend en fotograaf Jac. Gazenbeek, heeft naast het schrijven van zijn ontelbare artikelen en vele boeken, ook ontzettend veel gefotografeerd, mede daarom leek het ons goed om hieraan zo af en toe wat extra aandacht te besteden.
Net als in voorgaande jaren, willen wij proberen om in een aantal afleveringen, oude verhalen, kranten- en tijdschriftartikelen te publiceren, die door de schrijver Jac. Gazenbeek zelf geschreven zijn en/of door anderen die over de schrijver zelf hebben geschreven.
Het onderstaande verhaal komt uit het jubileumboek “De gouden mijlpaal” – Bruil Ede – 50 jaar wegenbouw uit 1956.
“De weg en het geluk”
De vrouw stond halverwege de heuvel. Zij aarzelde verder te gaan, want er was slechts wildernis aan haar voeten. Witte, blinkende zandheuvels met de nachtelijke sporen van het schuwe wild. Kleine verdwaalde bomen, wat spichtig gras en aan de overzijde een woud, zo duister als de nacht.
Zij was gekomen uit haar veilige huis, daarginter waar de mensen wonen. Gedreven door een vreemd en onbestemd verlangen naar de ruimte en de eenzaamheid. Mensen schijnen daar soms behoefte aan te hebben, als zij met zichzelf of anderen geen raad weten…
Zwerven
Maar deze vrouw had op dit moment geen probleem uit te vechten. Ze was enkel hier, omdat ze verlangde naar de wilde wind langs haar slapen, naar de geuren van de aarde, het ruisen van de donkere dennen, de sportieve vreugde van het gaan heuvel op, heuvel af. Naar het zwerven, waar weg noch steg is…
Door met de schaduwen, die grotesk beginnen te lengen als de zon daalt, komen ook de geheimen. Wie door de eenzame wildernis gegaan is, weet dat. Ergens is even een zacht, niet te definieren geluid. Een gerucht, meer niet. Wie of wat veroorzaakte dat? Dan is het weer zo wonderlijk stil, dat de hele wereld de adem schijnt in te houden. U hoort alleen de klop van uw eigen hart…
Schemering
Maar tussen de coulissen van het oude bos op de achtergrond sluipt de schemering nader en het is alsof mysterieuze ogen u volgen. U kijkt om, maar er is niets! Het is de verlatenheid, die een onzichtbaar web om u heen spint…
“Wil je nog verder gaan?” vroeg de man. Maar de vrouw schudde het hoofd. Ze stond nog roerloos, oog in oog met de wildernis, maar haar gedachten waren reeds ver weg. Ze zwierven langs de lichtoverkoepelde landweg, waar het bloeiende fluitekruid zijn sneeuwwitte zomen langs trekt. Ze zag over een smal, kronkelend pad een jongen fietsen en ze hoorde het wijsje, dat hij onbezorgd floot. Ze zag ook de auto’s snellen over de brede verkeersbanen, blinkend in de avondzon en – ze zag ook haar eigen vertrouwde huiskamer, intiem met boeken, zachte muziek en het gouden schijnsel van een lamp…
“Laten we naar huis gaan”, zei de vrouw. “Het wordt nu zo, dat de wildernisiets beklemmends krijgt…”
Samen gingen zij, langzaam en zwijgend, de weg terug. Dreigend en spookachtig stond de oude jeneverbes op de laatste heuvel. Als een verschijning uit een schimmenrijk…
De zon zonk al naar de einder en de hemel was één brand van rood, goud en violet. Maar onder alle boomgroepen in de valleien hurkten de heksen van de schemering ineen, gereed hun grauwe vlerken uit te slaan boven de wildernis…
Sporen uitgewist
Toen de vrouw en haar metgezel de laatste heuvel achter zich gelaten hadden, keken zijn om. Het fijne zand trachtte met kleine snelle stroompjes de diepe indrukken, die hun voetstappen in de smetteloze glooiing achterlieten, snel weer ongedaan te maken.
“De wind zal onze sporen morgen wel helemaal uitgewist hebben”, zei de vrouw nog met een vage, verontschuldigende glimlach…
Even later reed een kleine wagen over de weg, die de mensen door de bossen hebben aangelegd, terug naar huis. Roerloos stonden de hoge sparren. Er draalde een transparante nevel tussen de zwarte kruinen en de lage zonnestralen schoten daar als gouden balken doorheen.
De vrouw zuchte diep en luisterde dan met welbehagen naar het regelmatige gonzen van de motor. Er was een glimlach om haar mond. Daarna dacht ze even terug aan de ruige wereld, die zij achter zich gelaten hadden en ze huiverde…
Heimwee
“Soms”, zo zei ze zacht, “heeft de mens blijkbaar heimwee naar de wildernis. Dan schijnt het, of in de verte een verloren toverland wenkt. Maar – het kan ook de rest van een oerinstinct zijn… Ik weet ‘t niet. Maar waarom voelde ik, weer terug op deze weg, een donkere beklemming van me af vallen? Het is, of ik nu, op weg naar het vertrouwde leven, weer op reis ben naar het geluk! Weet jij dat te verklaren…?”
De man – zijn gezicht lichtte op in de weerschijn van de ondergaande zon – zei peinzend: “Is het niet zo, dat de vervulling van een levensdoel de weg is, die naar het geluk leidt? Onverschillig of dat je werk, je kinderen of het welzijn van de mensheid is. Als je weg noch steg weet, bedreigt de wildernis je van alle kanten. Je voelt geen uitkomst. Nu ben je weer op weg naar het leven, naar de wereld, die wij zelf bouwen…”
Jac. Gazenbeek – Lunteren 1956