Het zal omstreeks de tweede helft van de 60er jaren van de vorige eeuw geweest zijn dat Gijs van Velthuizen († 2001) en Ton Heekelaar (thans gepensioneerd) als jachtopzieners in dienst waren van jachtcombinatie “De Imbosch”, plaatselijk bekend als jachtcombinatie “R”. Deze jachtcombinatie bestond uit de gebroeders T.R.(jagermeester) en L.R., verder uit Jan Fentener van Vlissingen, P.v.V. alsmede rentmeester D.K.. Deze jachtcombinatie had toen alle gronden (ca.4500ha) van het Nationaal Park Veluwezoom en een deel van de gronden van het landgoed Hof te Dieren, voor het genot van de jacht gepacht. In De Steeg en verre omgeving stond de toenmalige afgerasterde “varkensbaan” (ca.700ha) van De Onzalige Bossen als “wereldberoemd” bekend. Hieraan hebben de kleurrijke bewoner van de “Haverkist”: Daan Modderman en het cabaret-echtpaar Wim Kan en Corry Vonk mede bijgedragen. De laatste twee hadden toen een vaste vakantiekamer in de uitspanning de “Carolinahoeve”. Ook diverse leden van onze Koninklijke familie was het eldorado van de Onzaligebossen niet ontgaan. Daarom werden ook zij jaarlijks op de wildezwijnen-drijfjachten uitgenodigd.
Rien Poortvliet in beeld.
Op één van de hofjachten op het Kroondomein hebben zowel Tony Ruys als de zoon van Jan Fentener van Vlissingen, Paul, de jonge Rien Poortvliet ontmoet. Ook aan de redactie van De Nederlandse Jager was deze nieuwe rijzende ster aan het kunstenaars firmament niet ontgaan. Het gevolg was dat kort nadien de voorpagina van De Nederlands Jager werd opgesierd met een wonderschone tekening van het a.s. jonge Koningspaar (Claus en Beatrix).
Roodwild op de Korrel
Paul Fentener van Vlissingen schreef in 1965 een boek: “Roodwild Op De Korrel”. Hij droeg het op aan zijn vader. De inhoud was praktijkgericht op roodwildbeheer en aantalregulatie. De illustraties waren -uiteraard- van de hand van Rien Poortvliet. De auteur heeft het concept van de tekst, ter goedkeuring en voor eventuele correcties, wel eerst voorgelegd aan Gijs van Velthuizen, Gerrit Bloem (toenmalig jachtopzichter van het Staats-Wildreservaat) en mij.
Als de dag van gisteren kan ik mij herinneren dat Paul mij meedeelde: Ton, namens mijn vader kan ik je meedelen dat Rien Poortvliet, voor de geleverde bijdrage aan mijn boek, een flink hert mag schieten. Dus niet een klungelig C-spitsertje, maar eventueel een B.2-hert. Die boodschap heb ik voor kennisgeving aangenomen.
Met Rien Poortvliet op jacht in het Nationaal Park Veluwezoom
Rien Poortvliet verscheen omstreeks 1968 tijdens de hoogbronst ter jacht om zijn illustratie-bijdrage voor “Roodwild Op De Korrel” te verzilveren. Ik nam hem mee naar de bekende bronstarena van de Worthrhederheide. Bij het eerste ochtendgloren zagen wij dat de bronstarena, een glooiend heideveld, totaal was uitgestorven. Zelfs geen burreltje te horen. Wat nu? Ik moest improviseren dus stelde ik aan Poortvliet voor om in de 2e-linie te gaan kijken. Dat zijn herten die vanaf de frontlinie van de bronstarena weer op trektocht zijn naar de achterliggende dag-instanden. Wij reden met de jeep over de Schaapsallee in de richting Laag-Soeren toen Poortvliet mij plotseling een por gaf en “stop, een hert” siste. Ik stopte direkt langs de rand van het Schaddeveld en we zagen op een afstand van ongeveer 80 meter een hert van middelbare leeftijd. Dus de leeftijd zat wel snor. Maar nu de hamvraag: waaruit bestaat de koptooi? Dat was lastig te beoordelen omdat het dier tegen een bosschage stond.
Toen het dier een paar keer met de koptooi draaide lukte het ,met behulp van onze verrekijkers, het zorgvuldig te schouwen. We zagen een prachtige symmetrische ijstak 10-ender. Een hert met lange zwarte stangen en gepolijste witte punten, als kaarsjes aan de kerstboom. Aan beide stangen was geen kroon te bekennen- Dus voor iedere grofwildjager op de Veluwse dreven een begerenswaardig bejaagbaar edelhert.
Een begerenswaardig bejaagbaar edelhert
Afschot, er uit en aanstrijken over die slagboom siste ik Poortvliet in zijn oor. Dat was niet aan dovenmansoren gezegd. In no-time zat hij op één knie met zijn jachtbuks geschouderd en opgelegd over de bedoelde slagboom van een van de vele wandelpaden.
Door een haag van prunus-struweel was het hert nu geheel aan het zicht onttrokken. Na enige tijd uiterst geconcentreerd in de aanslag te hebben gepost, stelde Poortvliet voor om een eindje terug te lopen. Hij was in de veronderstelling dat het hert was omgedraaid. Ondanks dat ik toen nog niet kon staven op een jarenlage praktijkervaring gelaste ik Poortvliet te blijven posten. Ons geduld werd danig op de proef gesteld. Plotseling zagen wij op een afstand van ongeveer 100 meter een hert dat het pad over wilde steken naar het aangrenzende dichte bosvak. Bliksemsnel beproefde ik de aloude methode die ik geleerd had van de ervaren wildschut Velthuizen. Met mijn handen gevouwen als een trechter om mijn mond produceerde ik een imitatie van een burrelend hert. Als door een wesp gestoken trapte het hert direct op de rem, stond als een paal, geheel breed en loerde strak in onze richting, naar zijn vermeende rivaal. Binnen enkele seconden had ik via mijn verrekijker het dier geschouwd als zijnde de bejaagbare ijstak 10-ender. Terstond maakte ik dat Poortvliet duidelijk, door mijn rechterwijsvinger te krommen, ten teken om tot afschot over te gaan. In één vloeiende beweging zocht het rechteroog van Poortvliet, via de kruisdraden van de richtkijker, naar de bladpartij boven de voorloper van het bejaagbare hert. Hij kromde zijn vinger en een oorverdovende knal, die tergend langzaam weg-echode over de Schadevelden, volgde. Toen gebeurde er iets bijzonders dat als ‘typisch voor de hoogbronst’ kan worden aangemerkt . Kennelijk was de stuwing van testeron van dien aard, dat het bejaagde hert totaal niet tekende op het schot. Onmiddelijk na schot draaide het dier zich om en verdween in het struweel zoals hij gekomen was; de jonge wildschut en de jager in opperste verbijstering achterlatend! “Mis”, opperde ik? “Bestaat niet” reageerde Poortvliet resoluut. “Ik lag als een huis en kwam goed af. Ook aan de buks mankeert helemaal niets. Voor deze uitnodiging heb ik recentelijk op de schietbaan voor de zekerheid nog een paar proefschoten gedaan”, pareerde Poortvliet.
Twijfel na het schot
Toen wij kort daarna weer enigszins tot bezinning waren gekomen besloten we op de aanschot plaats te gaan kijken naar eventueel zweet en/of snijhaar. Ter plaatse was er niets, noppes, nada dat er op wees dat het dier, op welke manier dan ook, getroffen was. Toch werd deze jonge wildschut nog niet zenuwachtig omdat regelmatig door de praktijk was uitgewezen dat je bij een stuk wild van ruim boven de 100kg met een gangbaar kaliber jachtkogel niet altijd uitschot hebt. Het rotsvaste vertrouwen van Poortvliet op een goede afloop werd behoorlijk op de proef gesteld. Wellicht heeft hij toen in gedachten een hogere macht aangeroepen op een goede afloop.
Dan maar eens kijken in de richting waarin het hert verdwenen was. Wij worstelden ons door het prunusstruweel tot aan de rand van een halfopen bosvak met oude grove dennen en een onderbegroeiing van kniehoog buntgras. Samen tuurden wij zorgvuldig de omgeving af; vooralsnog zonder enig resultaat.
Algehele twijfel slaat toe
Met de zintuigen van deze jonge wildschut was, toen dit gebeurde, op generlei wijze iets mis. Integendeel, mijn reukvermogen was toen uitstekend. Tijdens die nazoek rook ik op een bepaalde plaats een penetrante bronstlucht. “Logisch, want hierlangs zal het hert wel een goed heenkomen hebben gezocht” mijmerde ik in gedachten. Samen maakten wij enkel slagen door het weelderig groeiende bruin/gele-buntgras zodat wij de geweipunten van een gestrekt hert zouden waarnemen. Vooralsnog zagen we helemaal niets, behalve huiswaarts toerende natuurfotografen over de verharde Schaapsallee. Uiteindelijk sloeg toch de algehele vertwijfeling ook bij Poortvliet toe en liet hij, zoals zoveel jagers, weten: “Ik begrijp hier helemaal niets van!”.
Het was mij toen al bekend dat een volwassen edelhert, met een goed bladschot, makkelijk tussen de 60 à 100 meter kan weglopen voor het dood ter aarde stort. Daarom gaf ik de moed niet op en stelde voor om nog nogmaals te gaan kijken op de plek waar ik die penetrante bronstlucht had geroken. Toevallig stond op die plaats het buntgras extreem hoog. Ter plaatse aangekomen was wederom sprake van een onmiskenbare bronstlucht. Ik liet resoluut aan Poortvliet weten: “Ik weet nu zeker dat het hert hier in een kleine periferie dood moet liggen”. Poortvliet bevestigde dat hij nu ook die typische bronstlucht rook. Hij begon die lucht lekker te vinden “als een goed parfum”, liet hij weten. “Zal wel bij een kunstschilder horen” mijmerde ik bedachtzaam, want ik kan niet zeggen: “oh wat heerlijk”. Gezamenlijk sjokten wij evenwijdig door het hoge gras en hielden op afstand voeling met elkaar, zoals een jachthond met de neus in de lucht. Min of meer gelijktijdig stonden wij plotseling verstijft aan de grond genageld. Niet van schrik maar…… van blijdschap, want op een afstandje van hooguit 10 meter zagen wij enden van een geweistang boven het gras uitsteken. Precies in een kuiltje van het landschap lag “ ONZE ” bejaagde ijstak 10-ender met een zuiver bladschot; dood.
Van alle kanten werd uitgebreid het bemachtigde hert bewonderd. Vervolgens werden, op gepaste wijze, de bekende jachtrituelen ten uitvoer gebracht. Daarna werd het ter plaatse ontweid. Vervolgens werden met heel veel moeite het zware karkas en de koptooi in de jeep geborgen en afgevoerd.
Slot en dankbetuiging
Voordat Poortvliet huiswaarts keerde vroeg hij om de gehele koptooi, met vel en haar. Hij wilde die meenemen naar zijn schildersatelier. Dat was akkoord en met duizend maal dank hebben wij afscheid van elkaar genomen. Als blijk van waardering kreeg ik enige tijd later een (hieronder afgebeeld) op hardbord geschilderd jachttafereel van een geschoten eend.