Naar aanleiding van de eerder gepubliceerde artikelen over de geomorfologie van Lunteren en omgeving en haar onbekendheid krijg ik veel vragen over het ontstaan van Lunteren. Ik ben wat verder gaan speuren en kan daarom, voor de liefhebbers, wat dieper ingaan op het ontstaan van de Lunterse stuwwal, de Veluwe en Nederland.
De Lunterse stuwwal
In de voorlaatste ijstijd – het Saalien, zo’n 160.000 jaar geleden – kwamen de enorme landgletsjers, die in Scandinavië kilometers dik waren, tot in Lunteren en omgeving.
De gletsjertong, die hier in de omgeving nog enkele honderden meters dik moet zijn geweest, stuwde de uit riviersedimenten bestaande bevroren bodem op tot het heuvellandschap zoals we dat nu hier in Lunteren en op de rest van de Veluwe kennen.
Na het terugtrekken van de gletsjers bleef een heuvellandschap achter waarin, door het smeltwater van de gletsjers, diepe dalen werden uitgesleten in de bevroren ondergrond. Door erosie zijn deze heuvels in de tienduizenden jaren daarna trouwens veel lager geworden maar het glooiende heuvellandschap in het Lunterse land is blijven bestaan.
.
We zakken af
Onze aardkorst bestaat uit enorme, op vloeibaar magma drijvende, landmassa’s. Die landmassa’s noemen we schollen.
Schollen bewegen, onder invloed van allerlei krachten, voortdurend ten opzichte van elkaar.
Vele tientallen miljoenen jaren geleden begon het Amerikaanse continent weg te drijven van het Europese continent. Enkele tot meerdere centimeters per jaar. Door de rek die daardoor ontstond zakte een groot gebied in ons deel van Noordwest-Europa weg in de aardkorst. Een proces dat ook nu nog voortduurt. Dit wegzakkende deel noemen we het Noordzeebekken.
Die bewegingen beïnvloeden uiteraard ook de regio van de stuwwal.
De Lunterse stuwwal maakt daar geologisch gezien deel van uit.
Het gewicht van het landijs dat ontstond in meer recente tijden drukte bovendien het Scandinavische vasteland naar beneden. Nadat het landijs verdween kwam dit vasteland weer omhoog en net als bij een wip daalde daardoor het Noordzeebekken nog verder weg.
Het Afrikaanse continent drukt op zijn beurt tegen het Europese continent. Deze druk was enkele tientallen miljoenen jaren geleden verantwoordelijk voor het ontstaan van de Alpen.
Verzamelbak
Rivieren voerden en voeren een deel van de Alpen als slijpsel naar het verzakkende Noordzeebekken af. Dit slijpsel wordt in de delta, dat is land tussen een twee- of meervoudige riviermond, afgezet. In het Noordzeebekken komen naast riviersedimenten ook veel zeesedimenten voor. Doordat de zeesedimenten veel eerder werden afgezet liggen ze dieper dan riviersedimenten. Overblijfselen van zeeorganismen zoals haaientanden, walvisbotten en schelpen, vormen het tastbare bewijs voor zeesedimentatie.
Het inmiddels kilometersdiepe Noordzeebekken fungeert dus eigenlijk als een opvang- of sedimentatiebekken. Zoals ik hierboven heb verteld ging het in eerste instantie om zeesedimenten, later gevolgd door riviersedimenten uit Oost-Europa en de Alpen. Door de opvulling met sedimenten zien we nooit de ware diepte van het wegzakkende bekken, maar slechts de oppervlakte van de delta. Die oppervlakte vormt het grootste deel van Nederland.
Het dalen en stijgen van grote delen van het aardoppervlak veroorzaakt een continue verschuiving van de kustlijnen over de hele wereld. Omdat ons deel, de lage landen van Noordwest-Europa, grotendeels vlak is betekent een kleine verandering in landhoogte, bijvoorbeeld 25 meter, al een grote verplaatsing van de kustlijn van tientallen tot honderden kilometers.
Lang geleden
Na het aflopen van het tijdperk van de dinosauriërs was het klimaat betrekkelijk stabiel. Dat duurde tientallen-miljoenen jaren.
Toen begon het klimaat plotseling heftig te schommelen en brak het tijdperk van de grote ijstijden aan. Dit tijdperk noemen we het Pleistoceen, het begon ongeveer 2,6 miljoen jaar geleden.
Als de temperatuur daalt hoopt zich meer ijs op aan de Noord- en Zuidpool. Dat ijs ontstaat uit water afkomstig uit de zeeën en oceanen dat vervolgens als sneeuw naar beneden komt en blijft liggen. Hierdoor daalt de zeespiegel.
Bij temperatuurstijgingen gebeurt het omgekeerde en is een stijging van de zeespiegel het gevolg. Soms gaat dat om niveauveranderingen van wel meer dan honderd meter.
Door de veranderingen in de zeespiegel verschoof de kustlijn van het laagland in Noordwest-Europa met vele honderden kilometers.
We leven dus, althans geologisch gezien, in een nogal instabiel gebied. De ene keer reikte de zeespiegel tot ver boven ons hoofd en de andere keer kon je van hier over de zeebodem naar Engeland wandelen.
Rivieren
De verre voorlopers van de Rijn begonnen dus samen met de Oost-Europese rivieren grind, zand en klei in de vorm van een rivierdelta uit te bouwen in het Noordzeebekken. Daarmee ging onze regio deel uitmaken van het stroomgebied van de Rijn, die toen meer in noord- noordoostelijke richting stroomde en waarbij de Ijsselvallei gevormd werd.
De Rijn kon door de ijsmassa niet meer verder naar het noorden stromen en werd vanaf Düsseldorf naar het westen geduwd. In het voorjaar kwam er veel smeltwater vrij. Doordat in dit gebied de begroeiing ontbrak konden de rivieren veel afzettingsmateriaal (sediment) en grind meenemen. Op meegevoerde ijsschotsen lag veelal puin en er werden ook grote blokken meegevoerd. Hierdoor raakten de rivierbeddingen verstopt en verwilderde het rivierstelsel.
De Rijn en de Maas vervolgden hun weg in zuidwestelijke richting naar het Nauw van Calais. De kustlijn lag ver weg. Dit kwam omdat de Noordzeebodem grotendeels droog lag doordat het water was opgeslagen in het landijs.
De Thames, zou je dus kunnen zeggen, was in die tijd dus een zijrivier van de Maas. Laat de Engelsen dat maar niet horen.